Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken


Claus Peymann werd op 1 juni 1937 als Klaus Eberhard Peymann in Bremen geboren. In een interview vertelde hij dat hij zijn naam al in zijn jeugd in Claus veranderd heeft, want dat zou makkelijker te schrijven zijn.[1] Zijn vader was leraar en een overtuigde nationaalsocialist, zijn moeder was een “halve antifascist”.[2] Zij belandde zelfs voor korte tijd in een strafkamp, maar kon door de grote inzet van haar echtgenoot worden bevrijdt. Claus Peymann; „Man kann sich den Faschismus nur so erklären, dass da viele Leute mit gutem Charakter was Böses gemacht haben…Mein Vater war kein Verbrecher, aber er hat erst später begriffen, was Krieg und was Pogrome bedeuten.“ (Vertaling: „Men kan het fascisme niet anders verklaren, als dat vele mensen met een goed karakter iets kwaads gedaan hebben…Mijn vader was geen crimineel, maar hij heeft pas laat begrepen, wat oorlog en pogroms betekenen.)[3]

Nationaalsocialisme en dictatuur aan de ene kant, burgerlijk verzet aan de ander kant: toentertijd en vandaag zijn het belangrijke, steeds weer terugkerende onderwerpen in zijn werk en in zijn interviews. De gepolitiseerde atmosfeer van de jaren zestig en zeventig in West-Duitsland - de opstand van de zoons tegen de vaders, links tegen rechts - was de humus voor de ontwikkeling van de kunstenaar Peymann.

Hamburg: universiteit en toneel

1956 haalde Claus Peymann zijn gymnasiumdiploma en studeerde vervolgens aan de Universiteit van Hamburg Duitse taal- en letterkunde, literatuurwetenschappen en theaterwetenschappen.[4] Aan deze universiteit was een theater verbonden, de “Studiobühne an der Universität Hamburg”, waar Claus Peymann naast zijn studie als regisseur werkte. Aan die “Studiobühne”, die tussen 1959 en 1967 bestond en waar ook mensen mee mochten werken die niet studeerden, speelde men onder andere stukken van Bertolt Brecht en Hans Henny Jahnn. Men experimenteerde veel, want men wilde met de tradities van het naoorlogse Duitse toneel breken, dat hen esthetisch niet meer op de hoogte van de tijd leek te zijn. Peymann had hier 1963 een groot succes met de productie “Der Tag des groβen Gelehrten Wuh” van Brecht. “Trotz kürzester Probenzeit wurde der „Wu“ unter der Regie von Claus Peymann eines der erfolgreichsten Studiobühnen-Stücke. Bei Studierendentheaterfestivals in Erlangen, Zagreb und Nancy holte es erste Preise.“ (Vertaling; Ondanks weinig repetities was „Wu“ in de regie van Claus Peymann een van de meest succesvolle producties van de “Studiobühne” ooit. Bij studententheaterfestivals in Erlangen, Zagreb en Nancy haalde deze productie de eerste prijs.)[5] Ook zijn enscenering van “Antigone” van Sophokles, het klassieke stuk over verzet tegen het staatsgeweld, werd tot een gevierd event aan dit Hamburger studententheater.[6]

Claus Peymann 1998

Zijn motivatie om überhaupt theater te maken beschrijft hij in 1988 als volgt:

" … ich glaube an das Theater als moralische Anstalt. Ich glaube an die Erziehbarkeit des Menschen durch Kunst, weil sich Kunst, wenn sie gut ist, mit dem Auffinden der Wahrheit beschäftigt. Und zwar auf durchaus vergnügliche Weise. Das Theater ist dazu da, Feste hervorzubringen, damit das Gute, Wahre und Schöne gefeiert werde."
(Vertaling: … ik geloof aan het theater als morele instelling. Ik geloof er in dat de mens door de kunst kan worden opgevoed, want de kunst, als ze goed is, is bezig met het opsporen van de waarheid. En dat trouwens op een onderhoudende manier. Het theater is er, om feesten te bouwen, die het goede, echte en mooie vieren.)[7]

Peymann veroverde de theaterwereld zonder reguliere opleiding tot regisseur of acteur. Ook had hij, anders dan verschillende van zijn latere collega’s, geen praktische ervaringen verzamelt als assistent van een van de destijds grote regiemeesters. Zijn toegang tot het theater was van puur intellectuele natuur. Dramaturgische arbeid, zoals grondige tekstanalyse, het onderzoek naar de maatschappelijke en politieke relevantie van een toneeltekst, en de actualiteit ook in een oude tekst opsporen, stonden en staan in zijn werkwijze en die van zijn team altijd centraal. Het theaterhandwerk had hij zich in de loop van de tijd zelf bijgebracht, vooral door de intensieve, regelmatige samenwerking met grote acteurs zoals Bernhard Minetti, Gert Voss en Kirsten Dene en wezenlijke decorontwerpers zoals Karl-Ernst Herrmann en Wilfried Minks.

Frankfurt, Theater am Turm

Tussen 1966 en 1969, na een kort interval in Heidelberg, werkte Claus Peymann aan het Frankfurter “Theater am Turm”. Hier toonde zich voor het eerst zijn belangstelling voor de moderne, provocante, en toentertijd top actuele dramatiek. Hij ensceneerde kort achter elkaar drie werken van Peter Handke, namelijk “Publikumsbeschimpfung”, “Kaspar” en “Das Mündel will Vormund sein”[8] Vooral de productie “Publikumsbeschimpfung” (esthetisch nog helemaal in de stijl van een studententheateropvoering) werd tot een legendarische sensatie. Vier acteurs op een bijna lege bühne, gekleed in jeans en hemd, spraken het publiek, soms door microfoons, direct aan. Alle traditionele verwachtingen van een theateropvoering, zoals entertainment, spanning of verlichting, bleven onvervuld. Het publiek werd regelrecht overspoeld met snel gesproken termen die men normaliter uit kritieken over acteurs kent, het werd afwisselend geprezen of uitgescholden. Gelukkig werd de opvoering gefilmd, en men kan zo vandaag nog de deels geamuseerde, deels geschokte reacties van het publiek zien.[9]

Peter Handke, Affiche tentoonstelling "Die Arbeit des Zuschauers. Peter Handke und das Theater", Österreichisches Theatermuseum, 2013

In 2016 herinnerde Peymann in een interview aan deze productie:

"Ich war jung. Wir waren alle jung. Es war wirklich so die Zeit der Beatles und der Rolling Stones. Und eigentlich hatten wir das Gefühl, dass wir das fortsetzen, was diese proletarischen Sänger uns zeigten. Nämlich Revolte gegen das Bestehende, Revolte gegen das Schlagergeschäft. Und im Grunde ist die „Publikumsbeschimpfung“ ja das Stück der 68er gewesen, das heiβt der Aufstand gegen das Bestehende."
(Vertaling: Ik was jong. Wij waren allemaal jong. Het was de tijd van de Beatles en de Rolling Stones. En wij hadden eigenlijk het gevoel, dat wij ons bij deze proletarische zangers aansloten, bij hun strijd tegen de status quo, in hun geval hun strijd tegen de cultuur van de smartlappen. In principe is ‘Publikumsbeschimpfung’ het toneelstuk van de generatie 1968, het gaat daarin om de opstand tegen het bestaande.)[10]

Voor de gerenommeerde Duitse criticus Günther Rühle was deze opvoering zelfs “het begin van het moderne theater.”[11]

Schaubühne Berlin en “Mitbestimmungstheater”

Claus Peymann werkte maar twee keer aan de Berliner Schaubühne: toen ze nog in een bescheiden theaterzaal aan het Hallesche Ufer gehuisvest was. In 1965 bracht hij hier “Antigone” tot opvoering; in 1971 volgde “Der Ritt über den Bodensee” van Peter Handke.[12]

De Schaubühne, opgericht door een collectief in 1962, was destijds een unicum in het Duitse theaterlandschap. Men was aan de ene kant politiek links: seminars in marxisme-leninisme, gehouden door de communistische acteur Michael König, waren voor alle medewerkers twee keer per week verplicht. Dit gold niet alleen voor de acteurs, maar ook voor het technische personeel. Iedereen had het recht en de plicht zijn stem te laten horen: iedereen mocht bij belangrijke besluiten mee bestemmen (vandaar het begrip “Mitbestimmungstheater”: meebestemmingstheater). Dit ging zo ver, dat zelfs medewerkers uit niet-artistieke bereiken bij de bezetting van rollen mee mochten praten, of ze er verstand van hadden of ook niet.[13]
Aan de ander kant pronkte dit theater met acteurs zoals Edith Clever, Bruno Ganz, Jutta Lampe en Ulrich Wildgruber, die uitstekend en op een heel traditionele manier opgeleid waren. Alle vormen en elementen van amateur- en dilettantentheater die in dezelfde periode in Duitsland heel populair waren – bijvoorbeeld in de groep rond Rainer Werner Fassbinder – waren incompatibel met de perfectionistische esthetiek van de Schaubühne.

Claus Peymann paste wel vanuit zijn politieke overtuigingen en zijn streven naar virtuositeit tot dit theater, maar de bovenmatige vorm van democratie die voor de Schaubühne zo typerend was, beviel hem helemaal niet. Peymann gelooft tot op het heden aan de paternalistische traditie in het theater, aan die ene persoon, die uiteindelijk besluiten moet nemen. Nog in 2016 redeneert hij in een interview over dit onderwerp:

"Die Entscheidungen, die ein Regisseur oder ein Intendant trifft, die begründen seine Macht, sein Geheimnis, sein Genie. Man kann das Theater trotzdem und gerade deshalb als Familie begreifen. Ich tue das. Aber auch in der Familie muss immer einer entscheiden. Deshalb ist aus den Kindern von uns 68ern doch nichts geworden! Weil die Kinder dauernd selbst entscheiden sollten."
(Vertaling: Op de besluiten die een regisseur of een intendant neemt berusten zijn macht, zijn geheim, zijn genie. Men kan het toneel desondanks en juist daarom als familie begrijpen. Ik doe dat zeker. Maar ook in een familie moet één iemand besluiten nemen. Daarom is uit onze kinderen, de kinderen van de generatie 1968, ook niets voortgekomen! Want deze kinderen moesten steeds zelf hun besluiten nemen.)[14]

Stuttgart, Bochum: regisseur en intendant

In Stuttgart (1974-1979) en Bochum (1979-1986) ging Peymann voor het eerst niet alleen als regisseur aan de slag, maar ook als intendant. Na Bochum werkte hij in dezelfde dubbelfunctie aan het Weense “Burgtheater” (1986-1999), daarna volgde het “Berliner Ensemble” (1999-2017). Door deze dubbele opdracht raakte zijn werk steeds ook verweven met de actuele (cultuur)-politiek van een bepaalde deelstaat of zelfs met de politiek van een heel land (Oostenrijk).

Aan het “Staatstheater Stuttgart” begon Peymann de afstand tussen producent en consument, dus tussen bühne en publiek, op verschillende manieren te verkleinen. Zo vonden na elke voorstelling discussies plaats tussen het publiek en de medewerkers van de productie, de acteurs, de regisseur en vooral ook de dramaturgen. De dramaturgie kreeg überhaupt een bijzonder centrale positie in het theateruniversum van Peymann, wat aansloot bij zijn eigen intellectuele toegang tot het toneel, want hij was immers zijn carrière als regisseur van een studententheater begonnen. Bovendien waren de dramaturgen (bv. Hermann Beil, Uwe Jens Jenssen, Jutta Ferbers) door de gesprekken en discussies na de voorstellingen bij het publiek bijna net zo bekend als de acteurs. Hoe dit soort discussies er toen uitzagen en zich aanhoorden kan men tegenwoordig nog op film bestuderen.[15]

Staatstheater Stuttgart

Een grote aanwinst voor de bezoekers waren de programmaboeken die de dramaturgie voor elke nieuwe productie voorbereidde. Deze programmaboeken gingen ver boven het destijds gebruikelijke; het hele toneelstuk werd afgedrukt, inclusief alle strepen in de tekst of andere door de regisseur gemaakte veranderingen. Daarnaast werden de (historische) achtergrond van het stuk, de dichter en de opvoeringsgeschiedenis toegelicht. Het resultaat waren dikke boeken voor weinig geld die snel uitverkocht raakten en verzamelwaarde kregen. Zowel de publieke gesprekken na de voorstellingen als ook de uitgebreide programmaboeken bleven belangrijke onderdelen van het theater van Peymann, want ook in Bochum, Wenen en Berlijn werkte hij op deze manier.[16]

Peymann ziet zich als politiek mens en kunstenaar; theater betekent voor hem altijd in oppositie te zijn tegenover het bestaande (in de kunst en in de maatschappij) en de machthebbers. Nog in 1999, toen hij op 62-jarige leeftijd intendant van het “Berliner Ensemble” werd, kondigde hij aan ook in de toekomst “de luis in de pels van de machtigen” (“der Reiβzahn im Arsch der Mächtigen”) te zijn.[17] Het publiek in Stuttgart, eigenlijk als conservatief bekend, waardeerde zijn vaak provocatieve kunst; de theaterzaal was onder zijn leiding gemiddeld 97% bezet.[18] Het Hamburger weekblad „Der Spiegel“ schreef van „haast extatische liefdesverklaringen door het publiek, elke avond.” („…schier ekstatische(n) Liebesbekundungen des Publikums Abend für Abend“).[19]

De jaren zeventig was een onrustige decennium in West-Duitsland. De RAF-terreur hield het land in adem. Meerdere terroristen zaten in de gevangenis Stuttgart-Stammheim opgesloten, waaronder Gudrun Ensslin. In 1977 vroeg haar moeder in een brief aan 65 prominente Duitsers om bijdragen voor een dringende en dure tandbehandeling voor haar dochter. Peymann gaf persoonlijk geld en liet de brief ook aan het zwarte bord van het theater pinnen. Vervolgens werden hij en enkele collega’s tot terroristensympathisant verklaard.[20] Hans Filbinger, Minister-President van Baden-Würtemberg, eiste dat Claus Peymann onmiddellijk moest aftreden. Korte tijd later moest Filbinger zelf terugtreden, nadat zijn naziverleden door de (toneel)-auteur Rolf Hochhuth publiek werd gemaakt.[21] Peymann mocht uiteindelijk toch tot 1979, toen zijn contract officieel uitliep, in Stuttgart blijven.

Vervolgens ging hij als intendant en regisseur naar Bochum. Hier zorgde hij van begin af aan weer voor ophef - deze keer onder zijn kunstenaarcollega’s en de vakbonden - nadat hij weigerde rond de 44 medewerkers van het “Schauspielhaus Bochum”, onder wie talrijke acteurs, in zijn nieuwe crew over te nemen. Wel arriveerde hijzelf met 40 medewerkers, waaronder vele acteurs, uit Stuttgart.[22]
Later, in Wenen, zou hetzelfde gebeuren. Enkele jaren na zijn aantreden als directeur van het Weense Burgtheater was het ensemble van oorspronkelijk 162 leden ingekrompen tot nog maar rond 55.[23]

Peymann heeft een hekel aan acteurs die niet geïnteresseerd zijn om nieuwe wegen te bewandelen, zowel artistiek als ook maatschappelijk. Acteurs die niet aan deze eisen voldeden gaf hij geen nieuw contract, of hij stuurde ze, zo mogelijk, met pensioen. In 2018 bekritiseerde hij opnieuw het kunstklimaat in de Duitstalige wereld. Zijn hoofdpunten waren het afschaffen van de repetities op zaterdag, en van de werktijden van de acteurs reglementeren met vaste werktijden (zoals bij ambtenaren). Een kunstenaar heeft lucht, ruimte, anarchie en risico nodig. Hij concludeerde dat er bij de Duitse Bank en de Duitse spoorwegen meer chaos heerste dan aan de Duitse theaters, volgens hem was alles te braafjes en aangepast geworden.[24]

Claus Peymann en Thomas Bernhard

Peymann ensceneerde in Stuttgart en Bochum met groot succes Duitse klassiekers zoals “Faust” en “Iphigenie auf Tauris” van Johann Wolfgang von Goethe, “Nathan der Weise” van Gotthold Ephraim Lessing, “Hermannschlacht” en “Kätchen von Heilbronn” van Heinrich von Kleist. Echter werd hij vooral door de samenwerking met de Oostenrijkse schrijver Thomas Bernhard bekend en berucht. Bernhard was dermate aangedaan van de kunst van Peymann, dat hij nooit meer een andere regisseur voor zijn stukken wilde accepteren.[25] In zijn roman “Holzfällen” noemt Bernhard Peymann "een theaterwoesteling, een elementair theatermens" (“ein Theaterberserker, ein elementarer Theatermensch”).[26]

Thomas Bernhard in het Burgtheater 1988
Het eerste stuk van Bernhard had Peymann al 1970 aan het “Deutsche Schauspielhaus” in Hamburg geënsceneerd: “Ein Fest für Boris”. Later volgden onder andere “Der Ignorant und der Wahnsinnige” in het kader van de “Salzburger Festspiele” en weer in Stuttgart “Minetti” met in de hoofdrol Bernhard Minetti, naar wie het stuk vernoemd is. Tussen auteur en regisseur bestond een sterke band; de liefde voor de provocatie en de liefde voor absolute precisie in het werk.

De onderwerpen van Thomas Bernhard in zijn toneelstukken en zijn prozawerken waren zijn haat-liefde voor Oostenrijk, het nationaalsocialisme, het streven naar perfectie in de kunst en de onmogelijkheid die te bereiken, en de hekel aan anderen en aan zichzelf. Zoals Thomas Bernhard zich in het echte leven graag in oneindige monologen verloor (talloze tv-interviews bewijzen het), raaskallen ook zijn figuren op de bühne. Meestal staat een persoon centraal die praat en enkele anderen die moeten luisteren of af en toe iets mogen zeggen. Claus Peymann komt tot op heden in zijn interviews steeds weer over Bernhard te spreken, ook al stierf de auteur al in 1989. Hij zag zichzelf als slaaf van Bernhard,. Hij, de beroemde theaterdirecteur en regisseur, was afhankelijk van hem, die stukken aanleverde.[27]

Burgtheater

Claus Peymann trad in september 1986 aan in zijn nieuwe functie als directeur van het Weense Burgtheater, die hij tot 1999 zou vervullen.[28] Het tijdperk Peymann werd een van de meest spectaculaire tijden die het Burgtheater sinds zijn oprichting 1748 had meegemaakt, want kunst en politiek waren plotseling dermate sterk verweven, dat zich een hele stad, een heel land in een soort constante opwinding bevond.
Peymann werd 1984 door de toenmalige minister van cultuur Helmut Zilk voor zijn ambt bestemd. Het idee daarachter: het Burgtheater moest op de hoogte van de tijd worden gebracht en moderner worden.[29]

Aangezien het ensemble niet betrokken was in het benoemingsproces van Peymann, was de stemming onder de acteurs koel. Men had liever directeur Achim Benning behouden, die het huis tussen 1976 en 1986 leidde.[30] Toen geruchten opkwamen dat Peymann niet alleen zou komen, maar met hem talrijke acteurs uit Bochum, werd de stemming vijandig. Een dieptepunt werd bereikt toen Claus Peymann in 1988 in een gesprek met de beroemde interviewer André Müller onder ander verklaarde dat acteurs “vaak heel stom zijn” (“oft sehr dumm sind”). Hij noemde zichzelf een „verkrachter tijdens de repetitie“ („ein Vergewaltiger auf der Probe“).

"Wenn in den Kopf eines Schauspielers nicht hineinwill, was ich mir vorgestellt habe, wende ich die bedingungsloseste und brutalste Gewalt an. Das geht von Gebrüll bis zu Mord und Totschlag. Ich breche den Widerstand, und ich weiß, daß es andere Regisseure genauso machen."
(Vertaling; "Als in de hersenen van een acteur niet wil indringen wat ik me voorstel, dan gebruik ik grenzeloos en bruut geweld. Dat gaat van geschreeuw tot moord en doodslag. Ik breek het verzet en ik weet, dat andere regisseurs het net zo doen.")

Ook andere opmerkingen werden gechoqueerd door de medewerkers van het huis en het conservatieve deel van het publiek opgenomen, zoals:

"Wenn Sie wüβten, was für eine Scheiβe ich hier erlebe! Man müβte dieses Theater von Christo verhüllen und abreiβen lassen. Vielleicht schmeiβe ich morgen schon alles hin."
(Vertaling; Als u zou weten, wat een shit ik hier moet meemaken! Men zou dit theater door Christo moeten laten inpakken en vervolgens slopen. Misschien stop ik morgen al met dit werk!)[31]
Affiche "Heldenplatz" van Thomas Bernhard, Burgtheater 1988

De jaren tachtig waren roerige tijden voor Oostenrijk en de kunst speelde daarbij een centrale rol. Het nationaalsocialisme werd, pas twintig jaar na West-Duitsland, het grote maatschappelijke onderwerp. Vooral de traditionele, zo geziene rol van Oostenrijk als het eerste slachtoffer van Nazi-Duitsland werd door politiek links gerelativeerd of zelfs ontkend. Pas 1991 bekende de toenmalige bondskanselier Franz Vranitzky in een historisch belangrijke toesprak in het parlement, dat Oostenrijk een medeschuld had aan de door de nazi’s gepleegde misdaden en niet alleen slachtoffer was.[32]

In 1985 publiceerde de latere Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek haar toneelstuk “Burgtheater”, waarin ze, zonder namen te noemen, het naziverleden van de Burgtheater-icoon Paula Wessely en haar echtgenoot Atilla Hörbiger tot onderwerp maakte. Beide acteurs waren in de antisemitische en anti-Poolse film “Heimkehr” (1941) opgetreden. Het toneelstuk werd toen in het verre Bonn opgevoerd en niet in Wenen. Ondanks dat bijna niemand het stuk gezien had, zorgde “Burgtheater” in Oostenrijk voor een tot die tijd ongekend schandaal, want de meest geliefde en bewonderde actrice van dat land werd als gewetenloze profiteur van het derde rijk neergezet.[33]

Een jaar daarna was Oostenrijk alweer in de ban van de zogenoemde “Waldheim-Affäre”. Kurt Waldheim, vroegere UN-generaal secretaris, stelde zich kandidaat voor de functie als bondspresident van Oostenrijk, toen zijn naziverleden door nationale en internationale media’s publiek werd gemaakt. Hij zou kennis gehad hebben van oorlogsmisdaden op de Balkan of zelfs deel daarvan uitgemaakt hebben. Waldheim ontkende alle verwijten en werd in 1986, na een turbulente verkiezingscampagne, uiteindelijk door de Oostenrijkers tot bondspresident gekozen.[34] Het Oostenrijkse volk raakte in de regeringstijd van Waldheim nog sterker verdeeld als tijdens de Jelinek-Wessely-affaire. De ene kant veroordeelde, de andere kant verontschuldigde Waldheim. Het begrip “Nestbeschmutzer” (nestvervuiler) behoorde vanaf nu tot het steeds terugkerende scheldwoord voor mensen zoals Jelinek die onaangename feiten bekend maakten of ze in herinnering brachten.

Claus Peymann in 1988 hierover:

"Ich interessiere mich sehr für die menschliche Lüge. Mich stört an Kurt Waldheim keine Sekunde, was er während des Krieges gemacht hat. Wer weiß, wie ich mich damals verhalten hätte. Was ich ihm übelnehme, ist, daß er lügt. Das allein disqualifiziert ihn. Da kenne ich keine Gnade."
(Vertaling: Ik ben sterk geïnteresseerd in de menselijke leugen. Ik stoor mij er geen seconde aan wat Kurt Waldheim in de oorlog gedaan heeft. Wie weet, hoe ik gehandeld zou hebben. Maar wat ik hem verwijt is, dat hij liegt. Dat alleen diskwalificeert hem. Dan ben ik genadeloos.)[35]
Kirsten Dene, Wolfgang Gasser, Elisabeth Rath in "Heldenplatz" von Thomas Bernhard, Burgtheater 1988

In 1988 werd in de Oostenrijkse kranten bekend dat Peymann een enscenering van het nieuwe stuk van Thomas Bernhard met de titel “Heldenplatz” voorbereidde. “Heldenplatz” is de naam van het plein in de Oostenrijkse hoofdstad waar Adolf Hitler op 15 maart 1938 zijn toespraak tot de Weense bevolking hield in verband met de “Anschluss” van het land aan het Duitse rijk. In de kranten werden korte tekstpassages uit het stuk gepubliceerd, wat genoeg was om al voor de première voor een nieuw staatsschandaal te zorgen.

Peymann en Bernhard werden vervolgens op open straat aangevallen, bespuugd en met paraplu’s geslagen.[36] De rechts-extreme partij FPÖ goot olie in het vuur door op reuze-affiches kunstenaars als Jelinek, Peymann, Bernhard, Turrini in diskrediet te brengen.[37] Op de dag van de première van “Heldenplatz” stortte boeren met tractoren koeienmest voor de ingang van het Burgtheater.[38]

De opvoering werd, tegen alle verwachting in, een groot succes; zowel voor Bernhard (die korte tijd daarna overleed) en Peymann als de acteurs. Een aspect valt daarentegen nog op: Marianne Hoppe was de vertolker van de kleine rol van 'Frau Professor', die de stemmen van het juichende volk op de Heldenplatz niet uit haar hoofd kan krijgen. Hoppe was een van de meest gevierde actrices van het Derde rijk en echtgenote van Gustaf Gründgens; acteur, regisseur en algemeen directeur van de “Preussische Staatstheaters” in Berlijn tijdens de nazitijd.[39] Met Hoppe in de hoofdrol had Peymann al 1981 in Salzburg “Am Ziel” van Thomas Bernhard geënsceneerd.

Claus Peymann heeft als regisseur klaarblijkelijk nooit een probleem gehad om met acteurs samen te werken of bewondering voor hen te uiten, die in de nazitijd tot de top van de propagandamachine telden. Bernhard Minetti, die regelmatig onder zijn regie optrad, had bijvoorbeeld in tendens- en propagandafilms meegespeeld, zoals in het antisemitische werk "Die Rothschilds" en onder de regie van de beruchte Leni Riefenstahl in “Tiefland”.[40]

Elfriede Jelinek bekritiseerde Claus Peymann en Thomas Bernhard dat ze beide Paula Wessely adoreerden (“tief veerehren”).[41]]

Berliner Ensemble

Aan het „Berliner Ensemble“, kort BE genoemd, werkte Claus Peymann tussen 1999 en 2017 weer als intendant en regisseur. Nergens anders heeft hij zo lang een huis geleid.
Het acteursgezelschap Berliner Ensemble werd door Bertolt Brecht 1949 opgericht en vanaf 1954 had men ook een eigen huis, het “Theater am Schiffbauerdamm” in Oost-Berlijn. De naam BE word allang ook op het gebouw toegepast, dus de naam “Theater am Schiffbauerdamm” word nog maar zelden gebruikt.[42]

Bertolt Brecht monument voor het Berliner Ensemble (Theater am Schiffbauerdamm)
Hier ensceneerde hij, om bij de traditie van het huis aan te sluiten, meerdere stukken van Brecht, zoals “Mutter Courage und ihre Kinder”, “Die Mutter” en “Die heilige Johanna von den Schlachthöfen”. Ook richtte zijn belangstelling zich weer op de Duitse klassiek en romantiek: “Kabale und Liebe” van Friedrich von Schiller, “Dantons Tod” van Georg Büchner en “Prinz Friedrich von Homburg” van Heinrich von Kleist. Nadat hij al in Wenen “Richard III” van William Shakespeare met Gert Voss in de titelrol geënsceneerd had, waagde hij zich in Berlijn nog een keer aan dit stuk, deze keer met Ernst Stötzner als Engelse koning.

Sommige Weense cultuurcritici hadden Peymann, nog voordat hij aan het Burgtheater begonnen was, vanuit politieke maar ook vanuit artistieke standpunten kritisch beoogd. Echter was men snel bijgedraaid en vierde hem als groot regisseur en vernieuwer. Hijzelf zei in een interview, dat hij zich in Wenen nog steeds als een “theatergod” voelde.[43]

In Berlijn bleef dit artistieke succes uit: zijn ensceneringen kregen door de jaren heen vaak opvallend slechte kritieken. Aan de opvoering van “Richard III” bekritiseerde men vooral zijn hang tot goedkope grapjes.[44] Over zijn enscenering van “Kabale und Liebe” vond men dat hij überhaupt geen “belangstelling voor enscenering” liet zien.[45]

Ook in Berlijn zorgde hij voor flink wat ophef, zoals in 2008 wanneer hij de ex-terrorist Christian Klar een stageplek aanbood. Later verklaarde hij dat Christian Klar hem gevraagd had en niet omgekeerd.[46]

Na zijn pensionering van het BE in 2017 werkte en werkt Claus Peymann als vrij regisseur, onder andere in Wenen aan het “Theater in der Josefstadt” en aan het "Stadttheater Ingolstadt". Aan deze huizen ensceneerde hij stukken van Eugène Ionesco. Zijn interpretatie van “Die Nashörner” in Ingolstadt werd geprezen als meesterwerk.[47]

In het seizoen 2023/2024 zal Claus Peymann aan het Weense "Theater In der Josefstadt" een andere klassieker van het absurde theater ensceneren; "Warten auf Godot" van Samuel Beckett.[48]

Claus Peymann in Nederland

Claus Peymann presenteerde in Nederland zeven producties, waaronder zijn geroemde enscenering van “Iphigenie auf Tauris” van Goethe met Kirsten Dene in de hoofdrol. Iphigenie is bij Peymann een intellectuele en morele instantie. Ze schrijft wat haar belangrijk lijkt op schoolborden. Ze is de ideaalfiguur van het Duitse humanisme, haat de leugens en vecht voor de waarheid: ”Weh der Lügen” (“Wees gewaarschuwd voor leugens”) staat op een bord. Peymann gaf in 1979, vóór de opvoering in Nederland, een TV-interview en vertelde hoe de repetities in 1977 en de affaire rondom de donaties voor de tandbehandeling van Gudrun Ensslin samenvielen. Voor Peymann is Iphigenie een vrouw, die haar morele principes niet wil weggooien ook al is de wereld om haar heen immoreel. De repetities vielen volgens de regisseur in een tijd waar de leugens weer regeerden, waar mensen als Heinrich Böll, hijzelf en zijn ensemble in Stuttgart ten onrecht als terroristensympathisanten gedemoniseerd werden.[49]

Traugott Buhre in "Der Theatermacher" von Thomas Bernhard, Burgtheater 1986

In Nederland vertoonde hij ook twee van zijn Thomas-Bernhard-producties: “Vor dem Ruhestand” en “Der Theatermacher”. Het tweede stuk – over een beroemde acteur die een gastoptreden geeft in een goedkope theaterzaal in een dorpsrestaurant - heeft bijzondere betekenis voor Peymann. Het werd in 1985 voor de eerste keer opgevoerd in het kader van de Salzburger Festspiele; later opende de regisseur met deze productie zijn tijdperk aan het Weense Burgtheater.

Claus Peymann vertelde in zijn beruchte interview met André Müller:

"In dem Stück "Der Theatermacher" von Bernhard habe ich einen rabiaten Selbstverwirklicher inszeniert, größenwahnsinnig, autoritär, einen Idealisten und Don Quijote, der auf den österreichischen Dörfern scheitert. Das ist ein Mensch, der mir sehr ähnlich ist. Da bin ich mir der Realität des Mannes als Familientyrann und Menschenvernichter schmerzlich bewußt geworden."
(Vertaling: In het stuk „Der Theatermacher“ van Bernhard heb ik een man op de bühne gebracht, die grootheidswaanzinnig is, autoritair, een idealist en Don Quichot, die het in de Oostenrijkse dorpen niet red. Dat is een man, die sterk op me lijkt. In hem ben ik me van de realiteit van een man als familietiran en vernietiger van mensen pijnlijk bewust geworden.)[50]

De Oostenrijkse criticus Sigrid Löffler - nooit een vriendin van het monoloogtheater van Thomas Bernhard - schreef deze keer bijzonder negatief, zowel over het stuk als ook over de opvoering. Zij vond dat de kritiek van Thomas Bernhard aan de Oostenrijkse toestanden nooit diepgaand was, tenminste niet diepgaand genoeg om het elitaire Salzburger publiek de stemming echt te bederven. De houding van Claus Peymann ten opzichte van Thomas Bernhard noemde ze „loyaal tot de zelfvergetelheid“ (“loyal bis zur Selbstvergessenheit”): Hij investeerde zijn kunstvermogen in een tekst die het volgens haar helemaal niet waard was.[51]

Claus Peymann trad 1979 in "Zeitgeist" van Rainer Werner Fassbinder onder de regie van Paul Vermeulen Windsant op (productie van het Zuidelijk Toneel Globe).


Claus Peymann heeft bijgedragen aan 8 productie(s).

Claus Peymann heeft gewerkt in de volgende functies:


Het gehele overzicht van voorstellingen waaraan Claus Peymann heeft meegewerkt, voor zover geregistreerd in de Theaterencyclopedie:

NB: Bij de carrièreoverzichten zijn de voorstellingen gekoppeld aan de premièredatum. Het kan echter voorkomen dat personen niet aan de première meewerkten, maar pas later bij de voorstelling betrokken raakten.


Bronnen


  1. – Theaterzauberer und Revoluzzer – Zum 80. Geburstag von Claus Peymann, Deutsche Welle, 07.06.2017
  2. – Ich bin ein Sonntagskind – André Müller spricht mit Burgtheaterdirektor Claus Peymann, Die Zeit, 27.05.1988
  3. – Peymanns Kindheit zwischen Nazi-Vater und Widerstands-Mutter, bz-berlin, 08.08.2007
  4. - Claus Peymann in Munzinger Personen
  5. – “100!”, Ausstellung Universität Hamburg
  6. – Claus Peymann, Homepage Theater in der Josefstadt
  7. – Ich bin ein Sonntagskind – André Müller spricht mit Burgtheaterdirektor Claus Peymann, Die Zeit, 27.05.1988
  8. - Claus Peymann Wikipedia
  9. – “Publikumsbeschimpfung” van Peter Handke, Theater am Turm, Frankfurt 1966
  10. - 50 Jahre ‘Publikumsbeschimpfung’ von Peter Handke, Deutsche Welle, 08.06.2016
  11. - 50 Jahre ‘Publikumsbeschimpfung’ von Peter Handke, Deutsche Welle, 08.06.2016
  12. – Schaubühne Berlin chroniek
  13. – Schaubühne Berlin Mitbestimmungstheater
  14. – Ich versteh mich nicht als Feudalherr. Ich bin ein aufgeklärter Monarch, Der Spiegel, 24.09.2016
  15. – Schauspieldirektor Peymann – Bericht über einen umstrittenen Theaterleiter, ARD 1979, min 34:52 – 37:19
  16. – Schauspieldirektor Claus Peymann - Bericht über einen umstrittenen Theaterleiter, ARD 1979, interview Uwe Jens Jenssen vanaf min 18:37
  17. – Claus Peymann, Der Meister der Erregung wird 80, Berliner Morgenpost, 07.06.2017
  18. - Schauspieldirektor Claus Peymann - Bericht über einen umstrittenen Theaterleiter, ARD 1979, min 0:46-2:55; 2:57; 5:18
  19. - Peymanns Theater-Baustelle Bochum, Der Spiegel, 16.12.1979
  20. - Claus Peymann und die RAF-Zähne, Berliner Zeitung, 25.09.2007
  21. – Claus Peymann, Der Meister der Erregung wird 80, Berliner Morgenpost, 07.06.2017
  22. - Peymanns Theater-Baustelle Bochum, Der Spiegel, 16.12.1979
  23. – Ensemble-Umbau am Burgtheater: Es ist Zeit, neu durchzustarten, Der Standard, 18.07.2018
  24. – Claus Peymann vermisst das Chaos im Theater, Die Zeit, 19.12.2017
  25. – Lauter schwierige Patienten 08 – Reich-Ranicki über Thomas Bernhard, ARD alpha, 04.03.2012
  26. - “Claus Peymann, der letzte Tyrannus Rex der Theaterregie”, Die Bühne, 16.09.2019
  27. – Café Brandstätter – Harald Schmidt spricht mit Claus Peymann über Thomas Bernhard, 17.04.2022
  28. - Claus Peymann Wikipedia
  29. - Peymann oder: Als das heilige Burgtheater unheilig wurde, Die Presse, 29.02.2016
  30. - Achim Benning Wikipedia
  31. – Ich bin ein Sonntagskind – André Müller spricht mit Burgtheaterdirektor Claus Peymann, Die Zeit, 27.05.1988
  32. - Vranitzky und Schüssel: Wie Österreich den Nazi-Schatten hinter sich lieβ, Kurier, 08.05.2020
  33. - Elfriede Jelineks Burgtheater – eine Herausforderung, Präsensverlag, 2018
  34. - Kurt Waldheim Wikipedia
  35. – Ich bin ein Sonntagskind – André Müller spricht mit Burgtheaterdirektor Claus Peymann, Die Zeit, 27.05.1988
  36. – Café Brandstätter – Harald Schmidt spricht mit Claus Peymann über Thomas Bernhard, 17.04.2022, vanaf min. 59:38
  37. - “Österreich-Beschimpferin”: Nobelpreis-Trägerin Elfriede Jelinek als politische Figur, News, 07.10.2004
  38. - Wiener Wutschäumen - Karin Bergmann erinnert sich an “Heldenplatz”, Wiener Zeitung 2018
  39. - Marianne Hoppe Wikipedia
  40. – Die Rothschilds (1940) Wikipedia en – Tiefland (1942-1944) Wikipedia
  41. - “Paula Wessely”, Elfriede Jelinek Homepage
  42. - Berliner Ensemble Wikipedia
  43. – Claus Peymann arbeitet erstmals seit 5 Jahren wieder in Berlin, BZ, 27.05.2022
  44. - Claus Peymann setzt Richard III in den Sand, Die Welt, 10.02.2008
  45. – Ute Büsing im Inforadio des rbb, 09.03.2013
  46. – Peymann weist Kritik an Praktikum für Ex-Terroristen Klar zurück, Tagesspiegel, 09.12.2008
  47. – Triumph mit dicker Haut, Süddeutsche Zeitung, 20.03.2022
  48. - "Josefstadt zeigt 2023/2024 elf Premieren", Der Standard, 02.06.2023
  49. – Claus Peymann Holland Festival 1979
  50. – Ich bin ein Sonntagskind – André Müller spricht mit Burgtheaterdirektor Claus Peymann, Die Zeit, 27.05.1988
  51. – Unter uns gesagt, ich bin ein Klassiker, Der Spiegel, 25.08.1985