Ko van Dijk: Biografie - De carrière

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Ko van Dijk. Fotograaf onbekend. Collectie TIN.


Eenlevenlangtheater Ko van Dijk:

De carrière

Ko van Dijk als Adriaan in Adriaan en Oliver in 1941 op 25-jarige leeftijd. Foto: Kurt Kahle. Collectie TIN.

Ondanks drie pogingen om toegelaten te worden, is het Ko van Dijk nooit gelukt zijn opleiding aan de Toneelschool te volgen. Hij leerde het vak in de praktijk. Eerst bij Het Schouwtooneel en het Nieuw Schouwtooneel met zijn vader in de buurt en na diens onverwachte dood bij het gezelschap van Louis Saalborn. Deze praktische leerschool maakt dat Ko van Dijk zich ontwikkelde tot een acteur van de oude stempel. Van (moderne) toneeltheorieën had hij geen weet. Vanachter de coulissen keek hij naar zijn grote voorbeelden en daarnaast moest hij het vooral doen met zijn eigen intuïtie en inlevingsvermogen. Hij stond altijd open voor raad en aanwijzing van oudere collega's, deed gretig ervaring op bij goed samenspel en leerde op die manier de bedoeling en structuur van een stuk te doorgronden. Zo leerde hij ook de effecten van stil spel en understatement.

Het op die manier al spelend oefenen had dus veel voordelen, maar ook zeker een aantal nadelen. Te snel was Ko van Dijk geneigd - zoals de grote, oude komedianten - al zijn kunsten met groot gebaar en sonore stem in één rol uit te stallen. Voor meer gedistingeerde of fijnzinnige rollen als die van een aristocraat of intellectueel werd hij niet snel gevraagd en wellicht lagen dergelijke rollen toen ook buiten zijn vermogen. Uit die tijd stamt ook zijn blijvend geringe waardering voor het moderne, experimentele theater, waar hij zelden een rol zou vervullen.

Als praktijkleerschool zijn de jaren van 1940 tot 1944, waarin Ko van Dijk als vaste speler bij het Amsterdamse gezelschap Centraal Tooneel een engagement kreeg, mede van invloed geweest. Onder de artistieke leiding van Cees Laseur was het Centraal Toneel gespecialiseerd in het spelen van societystukken en komedies, die luchtig, beschaafd en zonder toneelmatigheid werden gebracht. Na zijn vader Ko van Dijk sr. en Louis Saalborn vond Ko van Dijk in Cees Laseur opnieuw een artistieke inspiratiebron in wie hij tevens een vaderfiguur zag.

De luchtige beschaafheid bleek Van Dijk toch goed te liggen. Hij kon dergelijke stukken, ook in spraak en manieren, heel goed aan. Zijn rol van 'Dromio van Ephesus' in Shakespeare's Het spel der vergissingen (1941) en die van 'Adriaan Duys ter Gasth' in de toneelbewerking van Leonhard Huizinga's kluchtige studentenboek Adriaan en Olivier (1941-1943) werden zowel door de pers als door het publiek heel goed ontvangen.

Gastenboek van De Kleine Comedie, klandestiene voorstellingen aan huis in Vondelstraat 19, met handtekeningen van de bezoekers, winter 1944. Privécollectie.

Als zoveel acteurs tijdens de Duitse bezetting interesseerde politiek hem weinig. Het enige dat hij wilde was doorspelen, voor zichzelf, maar ook om het publiek in deze moeilijke tijden nog enige afleiding te kunnen bieden. Net zoals zijn meeste collega's meldde hij zich begin 1942 aan bij de Kultuurkamer en speelde op die manier bijna de hele oorlog door. Met zijn vrouw, de actrice Elly van Stekelenburg, richtte hij in de laatste oorlogswinter een clandestien gezelschapje op dat ze "De Kleine Comedie" noemden. Voorstellingen werden in hun kamers en suite in hun huis in de Vondelstraat nr. 19 te Amsterdam gegeven.

Na de bevrijding verenigden vele top-acteurs die tijdens de bezetting hadden doorgespeeld zich bij Comedia, een nieuw Amsterdams toneelgezelschap. Ook Ko van Dijk had de gelegenheid zich bij dit toneelgezelschap aan te sluiten. Helaas voor Van Dijk was het gezelschap te zwaar bezet met grote namen om hem veel ruimte te geven en na anderhalf jaar koos hij ervoor andere ensembles op te zoeken. In 1949 zou hij weer terugkeren naar Comedia en er tot 1951 blijven.

Ko Arnoldi, 1925. Foto: Godfried de Groot. Collectie TIN.
Pjotr Sjarov. Fotograaf onbekend. Collectie TIN.

In de tussenliggende tijd werd hij in het seizoen 1948/49 artistiek leider van Toneelgroep De Spieghel, een klein gezelschap dat slechts korte tijd bestond. Hij regisseerde hier ook en zou dat ook in de toekomst regelmatig blijven doen. Bij zijn 45-jarig jubileum had hij 29 regies op zijn naam staan (en 260 rollen!). Hoogtepunten uit zijn carrière was hij in twee rollen in 1950 bij Comedia: als de zoon Biff Loman in De dood van een handelsreiziger van Arthur Miller en als Andrej Prozorov in De drie zusters van Tsjechov. Er was in die jaren een ware Tsjechov-revival aan de gang in Nederland en door zijn rol in De drie zusters kwam Ko van Dijk in contact met de grote regisseur van de Russische klassieken, Pjotr Sjarov (1886-1969) (in Nederland ook wel Peter Scharoff genoemd). In deze flamboyante toneelkenner vond Van Dijk opnieuw een betekenisvolle en grote inspiratiebron: "Ik had niet alleen een grenzenloze bewondering voor hem, maar ook een grote vriendschap. Hij is heel veel bij mij thuis geweest als hij weer eens in Holland was en de gesprekken die wij dan voerden zal ik nooit vergeten. De periodes waarin ik het voorrecht had onder zijn regie te mogen werken zijn voor mij bijzonder waardevol geweest. Het was een groot kunstenaar, een bizar mens. Hij was ergens geniaal, een geniaal groot kind. Mensen zoals Scharoff ontmoet je maar heel zelden in het leven, maar áls het je dan gebeurt en er ontstaat een hechte vriendschap met zo'n man, dan is dat iets dat voor de rest van je leven zijn waarde behoudt." (geciteerd uit: Ko van Dijk van Guus Verstraete (Semper Agendo 1973).

Ko van Dijk en Frits van Dijk in Othello. Collectie Peter-Jan van Dijk

Maar het was aan een andere inspirator te danken dat Ko van Dijk zich kon ontwikkelen tot de grand comédien zoals hij door velen in de eerste plaats herinnerd wordt: Ko Arnoldi, directeur en artistiek leider van het Rotterdams Toneel. Van Dijk speelde er samen met o.a. Charlotte Köhler, Lily Bouwmeester, Andrea Domburg, Ellen de Thouars (met wie Ko van Dijk van 1951 tot 1955 getrouwd was) en Frits van Dijk. Tussen zijn twee engagementen bij Comedia in, in 1947/48, en na Comedia van 1951 tot 1954, speelde Van Dijk bij dit Rotterdamse gezelschap. Ko Arnoldi gaf hem spectaculaire en grote rollen. Notoir waren zijn uitvoeringen van de titelhelden in Shakespeare's Othello (1951/1952) en die in Pirandello's Hendrik IV (1952/1953). Met Othello trad hij in de voetsporen van zijn vader die de rol tweemaal met veel succes vertolkte. Een recensent schreef: "Wij zullen de nagedachtenis van de acteur Ko van Dijk Sr., die ons tweemaal in zijn grootse carrière Othello voorspeelde, in geen enkel opzicht aantasten als we menen te mogen vaststellen dat de zoon zijn vader heeft overtroffen. Integendeel is er iets wonderlijks in gelegen, dat een rol door twee geslachten heen, gegroeid is tot dit, dit harde en tegelijk tedere. Zoals Ko van Dijk Jr. voor de Doge staat, vibreert in hem alles wat noodlottig kan worden." (geciteerd uit: Ko van Dijk van Guus Verstraete (Semper Agendo 1973).

Onder regie van de Fransman André Barsacq, wist Van Dijk als Hendrik IV tijdens een twintig minuten durende monoloog op beheerst-gedempte wijze, zonder wanneer nodig het grootse gebaar te schuwen, met alle broeiende kracht de keizer die in wanen leeft en door zijn hof daarin wordt gesteund, uit te beelden. Othello en Hendrik IV zouden hoogtepunten in zijn acteursloopbaan blijven.

Na dit hoogtepunt bleek het voor Ko van Dijk soms moeilijk een vast engagement bij een gezelschap te vinden. In 1954 kwam hij terecht bij De Nederlandse Comedie, de vaste bespeler van de Amsterdamse Stadsschouwburg. Hij zou er negen jaar blijven. Zelf weet hij het feit dat het moeilijk was een nieuw engagement te vinden aan afgunst van collega's op zijn succes. Om die reden, maar ook omdat Van Dijk veel grote rollen eiste en zijn karakter op zijn minst niet altijd gemakkelijk was, was hij soms moeilijk in te passen bij een bestaand gezelschap met andere topacteurs. Er waren wel collega's die bang voor hem waren, niet in de laatste plaats vanwege zijn, door sommige gevreesde, zeer treffende immitaties van diezelfde collega's.

Ko van Dijk in een Renault-reclame. Collectie Peter-Jan van Dijk.

In elk geval vond Van Dijk naast het toneel ook een andere uitlaatklep voor zijn tomeloze energie en drang om te spelen in radio, televisie en enkele films. In de ogen van sommige van zijn collega's was dit duidelijk werk van een lager allooi, maar Van Dijk kon het niet schelen. Hij genoot van het radio-, televisie- en filmwerk en deed dit met evenveel toewijding en overtuiging als op het toneel. Ook voor reclamewerk haalde hij zijn neus niet op. De speelfilms waarin hij optrad werden geen kaskrakers, maar succes boekte hij wel bij het grote publiek met zijn rollen in hoorspelseries Mimoza en Biels & Co. Ook zijn optreden in bijvoorbeeld de televisieregistratie van Rod Serlins Requiem voor een zwaargewicht in 1959, waarin hij een lager wal geraakte bokskampioen speelt, was een hoogtepunt. Voor hemzelf minstens zoveel als voor de kijkers en critici.

Maar radio, televisie en film bleven bijzaken, het toneel bleef hoofdzaak. Veel succes oogstte hij bijvoorbeeld met de hoofdrol in Arthur Millers Van de brug af gezien, in 1955 bij De Nederlandse Comedie. In datzelfde jaar hadden hij en Mary Dresselhuys veel succes met het blijspel van André Rouvins De man, de vrouw en de moord. In 1962 toerden beide hoofrolspelers met hetzelfde stuk in een vrije productie door het land. Van Dijk en Dresselhuys werkten graag samen. Tussen 1940 en 1977 werkten ze samen in 28 stukken.

Na de Nederlandse Comedie vond Van Dijk gast-engagementen bij Ensemble (1963-1965) en het Nieuw Rotterdams Toneel (1964-1967). Als freelancer had hij in 1964 ook even bij de Haagse Comedie van Paul Steenbergen gespeeld. In 1967 kon hij er vast in dienst komen en hij zou er tot 1975 blijven. Het was een gezelschap naar zijn hart en met Paul Steenbergen ontstond een bijzondere samenwerking. Vele genres passeerden de revue, maar zowel het al te experimentele als het te theatrale hield Steenbergen buiten de deur. Onder zijn regie en door bijzonder samenspel met collega-acteurs beleefde Ko van Dijk opnieuw een aantal triomfen. Bijvoorbeeld in 1971 als Pancras Duif in Schakels, het volksstuk van Herman Heijermans.

Ko van Dijk, Lies Franken en Guus Hermus bij Cyrano de Bergerac. Collectie Peter-Jan van Dijk.

In 1972 ontving hij bij gelegenheid van zijn veertigjarig toneeljubileum de prestigieuze Albert van Dalsumring uit handen van Paul Steenbergen. Ook als regisseur oogstte Van Dijk lof. Zo regisseerde hij in 1975 een opzienbarende uitvoering van Edmond Rostands Cyrano de Bergerac met Guus Hermus in de titelrol. Vroeger had hij deze rol graag zelf gespeeld, maar het was er nooit van gekomen. Nu was het voor hem een erezaak dit stuk onder zijn inspirerende leiding met succes op de planken te brengen. Hij slaagde op alle fronten. Ko van Dijk over Cyrano de Bergerac: "Het spelen van Cyrano is jarenlang een droom van mij geweest. Nu ben ik er helaas te oud voor. Laat ik er meteen aan toevoegen dat ik blij ben dat het stuk hier toch, een aantal jaren geleden, gespeeld is met Guus Hermus als Cyrano. Guus heeft er een schitterende creatie van gemaakt en ik ben er van overtuigd dat ontzaglijk veel mensen er de mooiste herinneringen aan bewaren. Cyrano is een meesterwerk, een romantisch meesterwerk. Een brok puur theater, meeslepend en ontroerend, van alle tijden en voor elk publiek." (geciteerd uit: Ko van Dijk van Guus Verstraete (Semper Agendo 1973).

In de laatste stukken waarin Van Dijk speelde liet hij zien dat hij ook de verstilde, ingetogen en subtielgevoelige toneelkunst beheerste: bijvoorbeeld in David Storey's Mooi weer vandaag (1973/1974) met Paul Steenbergen als voornaamste tegenspeler. Ko van Dijk over het samenspel met Steenbergen: "Een van de heerlijkste voorbeelden van ensemble-spel is het eerste bedrijf van Mooi weer vandaag dat ik samen met Paul Steenbergen speelde bij de Haagse Comedie. Het op geen enkele manier te definiëren contact dat er tussen ons bestond, het luisteren naar elkaar, naar elke pauze, naar elke nuance, het elkaar opvangen met toon en tegentoon, ik vond het één grote verrukking. Op zulke avonden zou ik voor geen goud iets anders willen zijn dan toneelspeler." (geciteerd uit: Ko van Dijk van Guus Verstraete (Semper Agendo 1973).

Mary Dresselhuys en Ko van Dijk in Herfst in Riga. Foto: Wubbo de Jong / MAI. Collectie Peter-Jan van Dijk.

Een ander voorbeeld van Van Dijks mijmerende en substiele spel is Herfst in Riga van Alexej Arbuzov (1977/1978), zijn laatste stuk met Mary Dresselhuys, in vrije produktie gespeeld. Tijdens de tournee van Herfst in Riga, na het stuk 145 keer gespeeld te hebben, overleed Ko van Dijk onverwachts op 6 mei 1978 op 61-jarige leeftijd in zijn woning in Den Haag.


Bronnen: website biografisch woordenboek van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis www.inghist.nl, Ko van Dijk van Guus Verstraete (Semper Agendo 1973).