Interview: Tobias Kokkelmans over opera

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken
Operadagen-Rotterdam.jpg

29 mei 2020 - Interview door Eva van der Weerd

Tobias Kokkelmans is dramaturg bij onder andere Operadagen Rotterdam. Met achtergrond in zowel theater- als muziekwetenschap slaat hij bruggen tussen de verschillende disciplines die bij opera en muziektheater komen kijken. Helaas kon deze editie van de Operadagen niet doorgaan zoals gepland. Wat zijn Tobias’ wensen voor het festival en het veld?

Wat vind je zo interessant aan de combinatie van theater en muziek?
“Ik heb een major in theaterwetenschap gedaan en een minor in muziekwetenschap. Er waren destijds niet zoveel mensen die dat deden, maar het was voor mij een hele logische combinatie. De muziekgeschiedenis en de theatergeschiedenis gaan vaak hand in hand. Als ik daar één ding heb geleerd, is dat het een moedwillige inbreuk is om te zeggen ‘dit is toneel’ en ‘dit is muziek’. Dat onderscheid wordt ook lang niet overal gemaakt. Tien jaar geleden was ik bijvoorbeeld betrokken bij een theaterproject in Zimbabwe. Spoken word, toneel, muziek, dans; ze zagen het daar allemaal als dezelfde vorm en konden het allemaal. Ze waren echt allround kunstenaars.

Bovendien: de belangrijke momenten in de geschiedenis van muziek en toneel zijn vaak dezelfde momenten. De heropleving van de muziek in het West-Europa van de Middeleeuwen wordt bijvoorbeeld geassocieerd met passiespelen in de kerk, waarbij handelingen en gezangen hand in hand gingen. Bij opera geldt natuurlijk hetzelfde. Je kunt zeggen dat het een optelsom is van allerlei kunsten bij elkaar, maar het is ook logisch dat die allemaal met elkaar te maken hebben.”

Ligt de focus als dramaturg bij muziektheater anders dan bij andere vormen van theater?
“Ja en nee. Je werkt met kunstenaars met verschillende achtergronden; een zanger heeft iets anders nodig dan een acteur of een schrijver. Dat is enerzijds heel leuk, omdat je steeds moet schakelen tussen al die disciplines en achtergronden. Daar leer je zelf ook veel van. Maar het is natuurlijk ook moeilijk. Elk deelgebied heeft zijn eigen snelheid en eigen voorwaarden, en als dramaturg probeer je die lijnen en processen op elkaar af te stemmen. Je moet zorgen dat mensen met elkaar in gesprek blijven en snappen dat ze aan hetzelfde werken. Dat maakt het bij muziektheater wel complexer. Maar uiteindelijk komt het toch neer op dezelfde vragen: waarom wil je dit vertellen, op welke manier wil je dat doen, werkt het zoals je het bedacht hebt? Dat blijft overal hetzelfde.”

Bij de Operadagen ben je festivaldramaturg. Wat houdt dat in?
“Ik ben medeverantwoordelijk voor de programmering van het festival en werk daarin nauw samen met artistiek leider Guy Coolen. Ik houd me ook bezig met de structuur van het festival: hoe bouw je een festival op? Hoe moet zo’n week eruit zien? Wat heb je nodig voor een goede openingsact? Ik zie heel veel theater en ga naar veel festivals, waar ik dan inspiratie opdoe.”

Dat klinkt als een hele leuke baan.
(Lachend) “Ik kan het iedereen aanraden.”

De Operadagen zouden deze week plaatsvinden, maar konden niet doorgaan vanwege het coronavirus. Wat nu?
“We hadden het geluk dat we relatief lang van tevoren wisten dat het niet door kon gaan. Wij hadden nog twee maanden de tijd, waar andere festivals zoals Festival Cement vlak van tevoren alles moesten omgooien. Niet al onze programmering kan hernomen worden, maar een deel hebben we doorgeschoven naar 2021. Een ander deel hopen we eind september te tonen, helemaal corona-proof. Eén stadsproject, dat al anderhalf jaar de naam Home Sweet Home had, hebben we kunnen overzetten naar een filmserie van zes delen. Er doen honderd Rotterdamse kunstenaars, zangers en dansers mee. Er is gefilmd in huiskamers en op balkonnetjes. Het bleek een hele goede manier om ‘old-school’ professionals samen te brengen met ‘new-school’ professionals, die hun praktijk buiten de zogenaamd klassieke vakopleidingen om hebben opgebouwd. Daar waren we al langer mee bezig, maar de lockdown nam veel obstakels tussen deze twee werelden weg: iedereen zat thuis.”

Wat kun je als toeschouwer verwachten als je de Operadagen bezoekt?
“Het middelpunt van de Operadagen is de menselijke stem; die staat centraal. Verder is bij ons de definitie van opera breed. Bij de Operadagen zul je weinig traditionele, klassieke opera zien. We willen juist opera laten zien zoals je dat niet zou verwachten. We vragen aan ons publiek ‘Bekijk dit eens alsof het opera is’.

De Doelen, Rotterdam

We werken daarbij graag samen met multidisciplinaire makers. Binnenkort willen we bijvoorbeeld graag het muziekduo Strijbos & Van Rijswijk naar de Operadagen halen. Zij hebben op Oerol en Festival Boulevard een wandeling gemaakt waarbij je als publiek door een natuurgebied loopt en wordt omgeven door goede speakers die ver weg staan. Je loopt in een bad van geluid. Het is een kruising tussen een voorstelling, een installatie en een wandeling.

Volgend jaar doen we ook een project met het Nederlands Kamerkoor. Je ziet bij veel klassieke ensembles en koren dat ze een theatraal element meenemen; het klassieke concert pur sang bestaat misschien wel niet meer. Je ziet die grenzen steeds meer vervagen. Dat is fantastisch voor de Operadagen, dat al die verschillende disciplines daar bij elkaar komen.

Ook met Club Gewalt werken we veel samen. Zij zijn een collectief dat opgeleid is aan het conservatorium, met een sterke musicalcomponent. Maar zij omarmen het millenial-zijn en putten daarbij uit heel veel verschillende realiteiten en genres. Ze gaan van oude muziek tot rock ’n roll, punk, musical en ze maken daar geen waardeoordeel in.”

Zou je deze voorbeelden dan niet eerder ‘muziektheater’ noemen dan ‘opera’?
“Al een paar jaar zie ik dat makers en podiumkunstenaars met verschillende achtergronden het woord ‘opera’ terugclaimen. Opera riep een lange tijd associaties op met een conservatief, oubollig en elitair apparaat. Na de Tweede Wereldoorlog werd het ook geassocieerd met nationalistische ideologieën. Muziektheater werd daarom een bevrijdende term. Inmiddels zie je dat het woord ‘muziektheater’ aan inflatie onderhevig is. Er valt zo veel onder, dat je er weinig mee zegt.

De nieuwste generaties, maar ook de oudere generaties, durven het woord ‘opera’ weer te gebruiken. Daar ben ik blij mee, want het gaat om 400 jaar geschiedenis, en eigenlijk nog veel meer. Een geschiedenis waar je kritisch op mag zijn en waar je je tegen af kunt zetten, maar waar je je wel toe verhoudt als je je werk ‘opera’ noemt. Dat is boeiend.”

Hoe ziet die lange operatraditie in Nederland er dan uit?
“We hebben behoorlijk wat Nederlandse componisten die opera’s hebben gemaakt; dat gaat terug tot in de negentiende eeuw. En er is ook een traditie van naar opera kijken. Toen Wagner nog leefde, was hij bijvoorbeeld enorm populair in Rotterdam. Op het vlak van entertainment was opera heel lang wat nu Netflix is: het meest spectaculaire en grootse wat je kon meemaken in het uitgaansleven. Dat was ook zo in Nederland. Maar eigenlijk is het altijd een hele internationale traditie geweest, die hand in hand ging met de globalisering vanaf 1600. Dat is nu heel interessant, in tijden dat globalisering niet meer kan.”

Wat is de toekomst voor zo’n internationale kunstvorm nu reizen veel moeilijker is?
“Daar denken we bij de Operadagen ook veel over na. Als de mensen niet kunnen reizen, kunnen de ideeën dan nog wel reizen? Kan het repertoire nog reizen? Iedereen in de wereld zit nu in hetzelfde schuitje, dus we kunnen hier solidariteit in vinden. De uitwisseling en confrontatie van ideeën is juist heel belangrijk. De opdracht is ‘act local, think global’.”

Hoe zie je dat dan voor je?
“Het is interessant om bijvoorbeeld één concept op verschillende plekken te laten maken. We hebben bijvoorbeeld vorig jaar een stadsproject gedaan genaamd Orfeo & Majnun, rondom de mythe van Orpheus en de liefdespoëzie van Laila en Majnun. Twee liefdesverhalen uit Oost en West die enorme parallellen vertonen. Dat concept is in negen Europese steden gemaakt. Dat soort ideeën zie ik nu ook ontstaan bij andere theaterfestivals.

Daarnaast lijkt het me heel boeiend om te onderzoeken of er een uitwisseling kan plaatsvinden tussen twee gezelschappen. Stel dat bijvoorbeeld een gezelschap in Lapland en een gezelschap in Nepal vrij gebruik mogen maken van al het materiaal van elkaars succesvolle voorstellingen. ‘Hier heb je het, doe ermee wat je wilt, dit is onze kijk tegen de wereld, hoe gaan jullie daarmee aan de haal?’ Dat hoeft niet in een vliegtuig, maar kan gewoon in een zipfile.”

Waarom blijft het in deze tijd zo belangrijk om kunst te blijven maken?
“Milo Rau, de artistiek leider van NTGent, zei: ‘Kunst maakt dingen echt.’ Van bosbranden in de Amazone, tot precaire situaties van groepen in oorlogsgebieden: we krijgen dat allemaal alleen maar via media tot ons. Het is eigenlijk de taak van de kunst om dat voelbaar te maken en dichtbij te brengen. Kunst kijkt naar een cultuur en brengt verbanden die je nog niet had kunnen leggen. Daarmee kunnen we een spiegel op onszelf brengen. Kunst kan de vorm aannemen van spiegels en vensters, en die hebben we nodig. Ik hoop dat als we onszelf beter leren kennen, niet steeds dezelfde fouten maken.

Mensen hebben het ook nodig om zich creatief te uiten. Kunstbeoefening zal niet weggaan, maar het is de vraag op welke manier je daarvoor als samenleving ruimte wil bieden. We moeten goed blijven nadenken over wat kunst met ons doet, en dat blijven vertellen. Het is belangrijk om de waarde van kunst telkens opnieuw te verkondigen. Misschien laat deze tijd wel zien dat het essentieel is voor het zelfbeeld van mensen.”

Dit interview komt voort uit het thema rondom Nederlandse operacomponisten. Kijk voor het actuele thema op de Nu Centraal-pagina.

Nieuwsgierig naar alle andere interviews op de Theaterencyclopedie? Kijk snel op de overzichtspagina!