Suriname

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

VVLogohome.jpg

Vice Versa Suriname

Het Surinaams theaterlandschap kent in de jaren zestig twee bewegingen: één van oudsher gevormd naar en door de Nederlandse cultuur, te zien in Theater Thalia en een tweede beweging die zoekt naar Surinaamse uitingen: het eigene. Sticusa, het stimuleringsprogramma van de Nederlandse overheid, geeft aan beide bewegingen voeding. Sticusa ondersteunt de regisseurs Franklin Lafour en Henk Tjon, die beiden een voortrekkersrol spelen in de ontwikkeling van eigen theatervormen in Suriname. Maar ook de Nederlander Henk Zoutendijk is zeer actief in het Surinaamse theater. Hij regisseert diverse gezelschappen, vooral bij Mamio, dat uitsluitend westers repertoire speelt, maar ook bij NAKS.

Onafhankelijkheid

Rond de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 krijgt dat theater de overhand dat bijdraagt aan de eigen identiteit en een Surinaams cultureel bewustzijn voedt. In 1974 ontstaat het Doe-theater van Thea Doelwijt en Henk Tjon. Doe-theater maakt totaaltheater, multidisciplinair en vol mengvormen. De stukken worden gespeeld in meerdere talen en laten combinaties zien van elementen uit diverse Surinaamse culturen. Ook het Volkstoneel bloeit in deze periode als nooit tevoren. Dat geldt in mindere mate voor het hindoestaanse (volks)theater, vanwege de trek naar Nederland van grote groepen hindoestanen rond de onafhankelijkheid. Het theater neemt geen blad voor de mond en levert met spot ook flinke kritiek op het politieke en sociale misstanden. Dit leidt in 1982, - na de staatsgreep van 1980 en de decembermoorden in 1982 -, tot een ware exodus van Surinaamse theatermakers naar Nederland.

Theater na 1982

De progressief ‘’militaire’’ theatergroep Mofo met Humphrey van Hetten onder leiding van Hans Caprino blijft wel actief. Als eind jaren tachtig het politiek klimaat liberaler wordt ontstaan weer nieuwe gezelschappen. Vanaf 1986 brengt het Universiteitstheater absurdistische stukken. Theatergroep Epakadono van Nardo Aluma richt zich op het inheemse erfgoed en Ilse-Marie Hajary introduceert bij het Nationaal Ballet de Dogla-stijl: een mengvorm van de klassieke Indiase dans, moderne jazz en elementen uit wintidansen en -ritmes. De zoektocht naar het eigene levert, als vanzelfsprekend, een heel divers theaterlandschap op. Van daar uit -mede gesteund door de terugkeer van een aantal corifeeën als Henk Tjon, Helen Kamperveen en Alida Neslo- ontstaat een nieuwe generatie makers, zoals Tolin Alexander die zich op de Marron cultuur baseert, Sharda Ganga, Kries Ramkhelawan en de jong overleden cabaretier Stephen Westmaas alias Wesje. Deze generatie is tegelijkertijd interdisciplinair, internationaal én lokaal georiënteerd.

Interview met Sharda Ganga, 2012.


Interview met Michiel van Kempen, 2012.


De 8 belangrijkste Vice Versa momenten in Suriname:


ALLE 30 BELANGRIJKSTE VICE VERSA MOMENTEN IN KAART