Geschiedenis van de Plantage Schouwburg

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Geschiedenis van de Plantage Schouwburg te Amsterdam

De Plantage Schouwburg

(Plantage Franschelaan 9 / Henri Polaklaan 9)

De Amsterdamse Plantagebuurt heeft een rijk cultureel verleden. In deze buurt, vooral tussen Artis en de Hortus Botanicus, hebben meerdere theaters, schouwburgen en bioscopen gestaan. Niet altijd met evenveel succes, er zijn nogal wat wisselingen in de leiding en de eigenaren. Wat bij al deze culturele instellingen opvalt, is de Joodse betrokkenheid. Opvallend vaak heeft de directie of hebben de optredende artiesten een Joodse achtergrond. Uitzondering is mogelijk de periode onder ‘Stoel en Spree’ met de aantekening dat de formele eigenaren de heren Duitz en Nijkerk zijn, beiden zeer waarschijnlijk van Joodse afkomst.

Eén van die schouwburgen was de Plantage Schouwburg, de schouwburg die in opdracht van Abraham Israël van Lier in 1879 werd gebouwd. De Plantage Schouwburg stond in de Plantage Franschelaan, op nummer 9. Het Algemeen Handelsblad van 31 mei 1879 spreekt over ‘de inwijding van de schouwburg van A. van Lier’. Deze schouwburg is een stenen gebouw. Dat lijkt logisch, maar tot voor enige maanden stond op deze locatie ‘een houten tent’. Deze houten tent heeft er gestaan vanaf 1875 tot maart 1879 met de naam: Schouwburg Van Lier.

De Schouwburg Van Lier

De Schouwburg Van Lier in de Plantage Franschelaan. Bron: uit een artikel van H.K. Teune
Eerste voorstelling in 1879 door Van Lier's Zomertheater in de Plantage Franschelaan. Algemeen Handelsblad van 01-06-1879.

In maart 1879 diende Abraham van Lier een verzoek in bij de Gemeente Amsterdam om een stenen gebouw neer te zetten. Na de toestemming heeft het opvallend genoeg maar een paar maanden geduurd tot de genoemde inwijding. De bouwsnelheid viel ook op bij de pers. Op 8 mei 1879 schrijft het Algemeen Handelsblad: “Aan den nieuwen schouwburg van den heer van Lier, in de Plantage, wordt met buitengewonen ijver gearbeid. In 14 dagen zijn 300 palen ingeheid, in minder dan een maand 300.000 metselsteenen verwerkt; de vlag waait reeds van de kap en Zaterdag kan met het binnenwerk worden begonnen. De aannemer J.H. Schaefer en de architect Bijvoets trachten in zooverre op 31 Mei gereed te zijn, dat alsdan de voorstellingen kunnen beginnen.” En de krant De Tijd van 2 juni 1879 schrijft: “De heer A. van Lier, heeft in de Plantage met merkwaardige snelheid een nieuwen schouwburg laten bouwen. Den 15e Maart l.l. werd in het oude gebouw nog eene voorstelling gegeven en gisteren avond 29 Mei, is het nieuwe ingewijd.”

De feestelijke opening op 29 mei 1879 bestond uit onder andere een voorstelling door ‘De Artisten van het Nederlandsch Tooneel’. Het stuk dat zij speelden was ‘De Zwerver’ met de bekende actrice Kleine Gartman. Op de achterzijde van de aankondiging een prachtig verhaal over de snelheid van het bouwproject. De betrokken ondernemer en onderaannemers worden met naam en toenaam genoemd en hartelijk bedankt.

Hieronder een beschrijving van de ‘inwijdingsavond’ en van het gebouw zelf:

“Donderdag is te Amsterdam de nieuwe steenen schouwburg in de plantage van den heer A. van Lier geopend. De zaal is zeer ruim – zij kan 1000 toeschouwers bevatten – fraai en net, maar vooral prijst men er in, dat zij uitstekend aan het doel beantwoordt; men kan van elk punt op het tooneel zien, terwijl de bouwmeester ook zeer gelukkig is geweest in de acoustiek , zoodat men overal zeer goed verstaan kan. Het was er ook den geheelen avond geen oogenblik benaauwd. Een zeer talrijk publiek, voor een deel ook genoodigden, woonde de inwijding bij en de heer van Lier had de in ons land waarlijk niet alledaagsche mildheid, om voor zijn genoodigden kosteloos het buffet beschikbaar te stellen. Tot driemaal toe werd er ijs en andere ververschingen gepresenteerd en eau de cologne had men a discretion uit eene fontein. De koffijkamers waren eveneens zeer uitlokkend, om er de pauzen door te brengen en alles is ruim en helder verlicht. De architect, schilder en aannemer werden voor den aanvang door den eigenaar van den schouwburg aan de aanwezigen voorgesteld en ontvingen in een langdurig applaudissement de dankbetuiging en den lof, waarop zij aanspraak hebben. En niet minder vielen deze ten deel aan den heer van Lier zelven, die door dit gebouw aan zoovelen genot, geeft. Eenige muzikale voordragten wisselden de voorstelling af van ‘De Zwerver’, door Ising en ‘Een Fransch krijgsgevangene’, door Seypgens, waarvan het eerste door het Nederlandsch Tooneel werd opgevoerd. Aan den heer van Lier werd een zilveren sleutel van den schouwburg in paarlemoeren doos aangeboden door den bouwmeester en de opzigters bij den bouw en overhandigd met eene toespraak door den heer Schürmann.”[1]

Na de voltooiing wil Abraham van Lier dat zijn schouwburg wordt aangesloten op het riool en ook dat er zo spoedig mogelijk een straatlantaarn kan worden geplaatst op de hoek van de Franschelaan en de Parklaan. Dit in verband met ‘de opening van de Fransche voorstellingen’ op 6 november. Beide verzoeken, van 1 en 3 november 1879, worden met ongekende snelheid ingewilligd en op 6 november is er een aansluiting op het riool en een straatlantaarn . [2]

Grand Theatre Van Lier, bron: Klein Materiaal SAA
Aankondiging van de eerste voorstelling in het nieuwe theater van Abraham van Lier in de Plantage Franschelaan. Bron: Algemeen Handelsblad van 06-05-1875

Abraham Israël van Lier, de Firma van Lier

Cartoon over Sarah Berhardt met A. van Lier, in: Abraham Prikkie's op- en aanmerkingen, jrg 2, 1892-1893, no 35, 25-09-1892

Allereerst enkele woorden over de persoon van Abraham Israël van Lier (2 november 1813 – 7 januari 1887). Hij is een zoon van Israël Joseph van Lier (1781 – 1831) en Fijtje Abraham van Winter (1788 – 1856). Voor zover valt na te gaan had Abraham drie broers en twee zusters.

Abraham van Lier trouwt met de toneelspeelster Leentje (Helena) de Jong (1 maart 1823 – 13 augustus 1882) op 27 augustus 1845. N.H. Wolf (redacteur van een kunst tijdschrift) noemt haar ‘de kunstzuster van Abraham’. Abraham van Lier is zijn loopbaan begonnen als muzikant (klarinettist) en dansmeester, schoolde zich tot lithograaf en speelde tegelijkertijd enkele kleinere rollen in de Stadsschouwburg. Abraham en Helena besluiten om na hun huwelijk in 1845 te blijven acteren. Zij nemen een engagement aan bij Pierre Israël Boas en Nathan Judels van de Salon des Varietés in de Amstelstraat 5-7. Van zijn broers gaat ook Benjamin van Lier aan het toneel. Hij zal ook optreden in de Salon en later in het theater van zijn broer.

Abraham en Helena krijgen drie zoons (Isouard, Lion en Joseph) en een dochter (Fannij Sara). Ten tijde van de overname van ‘zijn theater’ in de Amstelstraat woonde het gezin op Botermarkt 29 (nu: Rembrandtplein). De drie zoons zouden het theater na het overlijden van hun vader in 1887 in zijn naam voortzetten. Allen waren actief in de wereld van het theater, hetzij als danser, acteur, schrijver of exploitant van het theater.

Nederlandsche Staatscourant van13-02-1852. Hier wordt aangegeven dat er sprake is van de totstandkoming van een vennootschap tussen de heren Schoeman en Van Lier. Men gaat verder onder de naam ‘Firma Schoeman en Van Lier’. 

In januari 1852 neemt Abraham samen met Jan Andreas Schoeman de directie over van wat toen nog de ‘Hoogduitschen Schouwburg’ was. Deze Jan Andreas was volgens het bevolkingsregister 1851 – 1853 winkelier. De Hoogduitschen Schouwburg zat in de Amstelstraat op nummer 21. Na het aanvaarden van het directeurschap stopt Abraham met het acteren. Helena blijft echter verbonden aan het theater (de Salon des Varietés) als eerste actrice. Onder Van Lier en Schoeman gaat de schouwburg verder onder de naam Grand Théâtre des Variétés (vanaf 1861 – Grand Théâtre). In 1856 gaat Abraham zonder zijn vennoot Schoeman alleen verder.

Volgens de schrijver (en hoofdredacteur Nardus Henri Wolf, alias van Nathan Wolf) van een lang artikel in het tijdschrift ‘De Kunst’ [3] is er sprake van ‘de Firma van Lier’. Oorspronkelijk was dit de firma Schoeman en Van Lier. [4] . Er is geen officiële aankondiging van een naamsverandering gevonden. Wel is er was een kort artikel ter gelegenheid van het 25-jarige jubileum van Abraham in 1877. Daarin wordt duidelijk gesteld dat het compagnonschap met Schoeman eindigde in 1856 [5]. Het Grand Théâtre is voor zover valt na te gaan een goed lopend ‘bedrijf’, er zijn vele voorstellingen en optredens van lokale en internationale artiesten. Misschien wel de grootste naam is die van Sarah Bernhardt, de beroemde Franse actrice (met een Nederlandse moeder). Volgens de al eerdere aangehaalde N.H. Wolf was Sarah Bernhardt een nicht in de verre graad van de Van Lier’s. Sarah Bernhardt speelde op 25 maart 1880 in het Grand Théâtre. Acht jaar later zou ze het theater nogmaals ‘bespelen’.

Wat opvalt, is dat Abraham en zijn oude vennoot nog jaren contact houden als het gaat om de theaterwereld. Zo is er in 1868 sprake van een nieuw zomertheater aan de Plantage Parklaan. De namen Van Lier en Schoeman komen beiden voor in de aankondigingen. Waaruit de samenwerking bestond is niet bekend. Abraham van Lier is niet iemand die stil kan zitten. Hij wil meer, hij wil vooruit. Zo neemt hij met enige voortvarendheid de modernisering van het Grand Théâtre in de Amstelstraat ter hand. De afronding daarvan is in 1875. Het Algemeen Handelsblad van 7 september 1875 wijdt daar een lang artikel aan. Abraham wordt hierin onvermoeibaar genoemd. Terecht, want in hetzelfde jaar opende hij ook zijn zomertheater in de Plantage (‘de houten tent’). Op 8 mei van 1875 was de eerste voorstelling (zie advertentie). Het gaat om het stuk met de titel: ‘Olimpia of het leven van een Tooneelspeelster’, opgevoerd door ‘De Vereenigde Tooneellisten’, onder leiding van de heren Willem Stumpff (1826 – 1912) en Louis Jacques Veltman (1817 – 1907). Waar het stuk over gaat en of het een groot succes is geworden, is niet meer te achterhalen. De ‘Vereenigde Tooneellisten’ blijven wel vaste bespeler van de nieuwe schouwburg (zoals zij dit ook al waren bij het Grand Théâtre).

Abraham, oudere tijdsgenoten noemden hem ook wel familiaar ‘Bram van Lier’, is tot aan zijn overlijden in 1887 actief geweest in de theaterwereld. N.H. Wolf schrijft in 1912 ter gelegenheid van het 60-jarige bestaan van de Firma van Lier een lang en lovend artikel. Daarin wordt gesteld dat de drie zoons van Abraham de erfenis van hun vader met verve hebben voortgezet.

De eerste voorstelling in de Plantage Franschelaan (1879)

Feestelijke opening schouwburg Van Lier / Plantage Schouwburg, mei 1879. bron: Klein Materiaal SAA Interieur Schouwburg van Lier, tekening van J.G.L. Rieke, 1892. Uit de Collectie Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. (beeldbank SAA).

De eerste voorstelling in het nieuwe theater wordt aangekondigd in Het Algemeen Handelsblad van 1 juni 1879. In deze advertentie wordt overigens gesproken over ‘Van Lier’s Zomertheater’. In de officiële aankondigingen die ik bij het Stadsarchief Amsterdam heb gevonden, wordt de naam Plantage Schouwburg niet genoemd. Over het algemeen is er sprake van ‘de Nieuwe Schouwburg Van Lier’. Tussen 1879 en 1895 zijn er vele voorstellingen geweest. De leiding van ‘de firma’ is in handen van de drie zoons van Abraham van Lier. De Plantage Schouwburg onder leiding van de Van Lier’s gaat in 1892 over in andere handen, waarover later meer. De grote Abraham Israël van Lier is dan al overleden. Hij overleed op 73-jarige leeftijd op 7 januari 1887.

Stoel en Spree

In 1895 nemen Frits Stoel en Marius Spree de exploitatie van de schouwburg over. Maar wie zijn zij en wat is hun achtergrond? Frits Stoel, zijn officiële naam is Teunis Stoel, is geboren in Den Helder op 2 februari 1852 en overleden op 23 maart 1914 in Amsterdam. Teunis wordt op 16 februari 1869 aangegeven door de vroedvrouw Maria Stoel. Zij erkent in de akte dat genoemde Teunis haar zoon is en geboren op 2 februari 1852. De akte is opgemaakt in aanwezigheid van twee veldwachters. Opvallend is wel dat zij inmiddels was hertrouwd, op 16 mei 1861, met een zekere Pieter London. In 1852 is wel een geboorteakte opgemaakt. Daarin wordt gesteld dat Maria Stoel weduwe was van Teunis van Veen (overleden in Meppel op 21 december 1848) en dat het kind ‘in onecht is verwekt’. De aangifte is geschied door een vroedmeester. Een jaar eerder, in 1851, overleed haar dochter Jannetje van Veen, zes jaar oud. Met genoemde Pieter Londen krijgt zij in 1865 nog een dochter, ook genaamd Jannetje.

In januari 1877 vestigt Teunis (Frits) zich in Amsterdam nadat hij is ‘afgezwaaid’ uit de militie. Bij het stadsarchief Amsterdam (bevolkingsregister 1874-1893) vond ik dat hij op meerdere adressen heeft gewoond. Zo woonde hij in de Nes, in de Runstraat en op het Singel. Hij lijkt niet te zijn getrouwd. Hoewel hij naam zou maken als (mede)directeur van een schouwburg wordt hij achtereenvolgens conducteur en bediende genoemd. Maar in de overgenomen delen [6] wordt hij dan toch nog ‘artist’ en ook ‘Tooneel directeur’ genoemd. In dezelfde overgenomen delen worden nog veel meer adressen genoemd (waaronder de Commelinstraat, Linnaeusstraat, Vrolikstraat, Retiefstraat en de Laing’s Nekstraat). Het gaat in dit geval om de periode 1897 – 1913.

Marius (officieel: Petrus Marinus) Spree is een stuk jonger dan zijn compagnon. Hij is geboren op 31 augustus 1876 in Amsterdam. Als hij 15 jaar oud is gaat hij naar de Toneelschool. Op 3 juli 1893 staat een kort artikeltje in Het Nieuws van den Dag: kleine courant waarin wordt vermeld dat hij een eervolle vermelding krijgt voor zijn rol als ‘Kobus’ in ‘Vriend Frits’. Een eerste prijs zat er volgens de examenjury niet in, geen enkele examenkandidaat kreeg een eerste prijs. Marinus heeft echter helemaal geen examen gedaan. Hij verliet de opleiding na ‘den tweede klasse’. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij een aanbod van ‘het Théâtre Tivoli’ niet kunnen weerstaan (Haagsche Courant van 30 juni 1893). Dit Theater was de Parkschouwburg (in het huidige Wertheimpark). Een maand later heeft al zijn eerste optreden (in: Een Martelares): “De Heer Spree heeft zich door de hoogst moeilijke rol goed doorgeslagen en vergastte ons natuurlijk op beminnelijke linkschheden, ieder beginner eigen. Zijn stem kan zeer sympathiek worden, als eenmaal de baard uit zijn keel is”. [7]

Spree en Stoel nemen een schouwburg over

Afbeelding uit theaterprogramma ‘De Gebochelde’ 1898. Bron: Klein Materiaal SAA - T 730.003

Hoewel dit een mooie start is van een carrière is Marius Spree ontevreden over zijn gage. Het gebeurde regelmatig dat hij niet meer dan de helft kreeg uitbetaald. Vandaar dan ook het initiatief om samen met Frits Stoel de leegstaande schouwburg in de Plantage Franschelaan te gaan exploiteren. Volgens diverse bronnen zou de Plantage Schouwburg tussen 1892 en 1895 hebben leeg gestaan. Dit is niet correct, er zijn bijeenkomsten voor goede doelen gehouden en ook voorstellingen worden, zij het beperkt, aangekondigd in de diverse kranten. Op 21 februari 1895 staat er een kleine advertentie in Het Nieuws van den Dag. Formeel was de schouwburg tot aan 1895 in handen van de Firma van Lier. De zoons van Abraham van Lier richtten zich in deze periode echter vooral nog op de exploitatie van hun Grand Théâtre in de Amstelstraat. In de advertentie staat dat de schouwburg, inclusief de inventaris, te huur is. Maar een paar maanden later, op 7 mei 1895, is er een openbare executieverkoop. De opbrengst is ƒ 45.000. De kopers zijn een zekere Nijkerk en Duitz. Maar kijkend naar de oorspronkelijke kosten: “Dit geheele terrein met al den opstal heeft gekost: ƒ 65.000 de grond, ƒ60.000 de schouwburg en ƒ 17.000 koffiehuis, enz. Alles tezamen heeft dus ongeveer ƒ 100.000 minder opgebracht. Of de schouwburg in wezen zal blijven, is nog niet te bepalen. Vermoedelijk niet.” Bron: Het Nieuws van den Dag: kleine courant van 08-05-1895.

Over de openbare executieverkoop van de Plantage Schouwburg in de Franschelaan. Bron: Abraham Prikkie's op- en aanmerkingen, jrg 5, 1895-1896, no 16, 12-05-1895.

1895 is voor de Firma van Lier inderdaad een vervelend jaar. Zoals hiervoor al aangegeven, vond in mei 1895 de executieverkoop plaats. Op de een of andere manier is de kwestie van het waarom van de gedwongen verkoop uit het nieuws gebleven. Gelukkig zijn er de notariële akten. Het gaat om vier verschillende, maar letterlijk aan elkaar verbonden, akten. Wat was er aan de hand? Abraham van Lier had op 23 april 1883 een hypothecaire lening afgesloten voor maar liefst ƒ 175.000. Onderpand of waarborg waren de twee schouwburgen in de Amstelstraat en de Plantage Franschelaan. Helaas kon Abraham en na zijn overlijden in 1887 zijn erfgenamen (zijn drie zoons, zijn dochter en haar man) niet voldoen aan de voorwaarden. Zij bleven in gebreke op het gebied van aflossing en betaling van renten. Vandaar dan ook dat de hypotheekverstrekker, i.c. de NV Hollandsche Hypotheekbank, een procedure heeft gestart om de ‘Firma van Lier’ tot betaling te dwingen. Aangezien dit niet is gelukt, wordt gestart met de procedure tot het te gelde maken van de onderpanden. Opvallend is dat in alle stukken, de vier notariële akten, gesproken wordt over zowel de schouwburg in de Amstelstraat als de schouwburg in de Plantage Franschelaan. Waarom uiteindelijk de schouwburg in de Amstelstraat buiten de verkoping is gebleven, is niet duidelijk.

Het is duidelijk dat niet Marius Spree (in 1895 pas 19 jaar oud) en de wat oudere Frits Stoel die de schouwburg kopen, maar de heren Nijkerk en Duitz. Wie zij zijn en met welk doel zij de schouwburg hebben gekocht, blijft een beetje in het ongewisse. Spree en Stoel zijn louter de exploitanten. Waarschijnlijk gaat het om een huurovereenkomst. In 1898 wordt een deel van het terrein van de Plantageschouwburg verkocht. Zie daarvoor de paragraaf: ‘De Schouwburg achter De Burcht’. Maar voor Stoel en Spree in 1895 de schouwburg gaan bespelen, moet Marius Spree eerst nog worden gekeurd voor de militie. De keuring is in 1896 en het zou voor de voortgang van de schouwburg niet goed zijn geweest indien hij was goedgekeurd. Maar vanwege ‘lichamelijke gebreken’ wordt hij vrijgesteld van de dienst. Dankzij de gegevens van het militieregister is nu in ieder geval bekend dat hij 1 meter 68½ centimeter lang was en dat hij blond haar had en grijze ogen.

Eerste voorstelling onder de leiding van Stoel en Spree op 7 juli 1895. Bron: Algemeen Handelsblad 5 juli 1895

Stoel en Spree waren tegelijkertijd de oprichters van de ‘Nieuwe Nederlandsche Tooneelvereeniging’ waarmee zij ‘hun Plantage Schouwburg’ bespeelden. Het Algemeen Handelsblad komt met dit bericht op 5 juli 1895 en maakt verder bekend dat de eerste voorstelling al gepland staat op 7 juli. De titel van het stuk is: ‘Kardinaal en Samenzweerder’. De schrijver is Frits Stoel, naast schrijver en acteur is hij tevens administrateur van de schouwburg en de toneelvereniging. Marius Spree is duidelijk de artistieke leider, hij speelt ook meestal de hoofdrollen.

De stukken die zij op het podium hebben gezet, behoorden tot het zogenaamde volkstoneel. Heel veel reacties in de pers zijn er helaas niet van terug te vinden. Gelukkig zijn er vele brochures bewaard gebleven (SAA, Klein Materiaal). Daardoor hebben we enigszins een beeld van wat er op het toneel van de Plantage Schouwburg te zien viel in ‘hun tijd’ als directeur. Ik noem er een aantal, in willekeurige volgorde: De Siberische banneling, Jeanne de Gevloekte (Dochter van den Galeislaaf), Jan Smees, Roze Kate (Het treurspel der smeden), De Drie Musketiers, De Graaf van Monte – Christo, De Fabrieksbaas, Nick Carter (De Koning der Détectiven), Een Strijd om Millioenen (of: de Lotgevallen van 3 Amsterdamsche Weesjongens!), Paul Kruger (of: de Helden van Transvaal) en De Wandelende Jood. Veel van deze stukken zijn bewerkt door Marius Spree en hij speelt regelmatig de hoofdrol. Een bekender stuk waarin hij de hoofdrol speelde, was de Gijsbrecht van Aemstel.

Stoel en Spree, De Leeuw van Vlaanderen (1905). Bron: Klein Materiaal SAA - T 730.003 Voorblad van het programma; De Wandelende Jood (1901). Bron: Klein Materiaal SAA - T 730.003)

Indien hij en zijn vrouw niet de hoofdrol spelen, worden hun namen wel altijd dik gedrukt. Bijvoorbeeld in de stukken ‘De Wandelende Jood’ en in ‘De leeuw van Vlaanderen’. Frits Stoel komt wel regelmatig voor in de rolverdeling, maar vooral in de kleinere bijrollen.

Stoel en Spree, De Gebochelde (1898). Bron: Klein Materiaal SAA - T 730.003

In het programma behorende bij ‘De Gebochelde’, staan behalve de rolverdeling ook vele foto’s, voornamelijk van ‘de heer en mevrouw Spree’ in meerdere creaties. Als extra informatie voor de bezoeker is er een verhaal opgenomen van een zekere

H. Henning Jr. Onder het pseudoniem Kobussie Wortelboer zal hij later bekendheid verwerven als schrijver van revues (met name voor de Plantage Schouwburg, na 1912). Het is vooral een lange loftuiting op het werk en de carrière van Marius Spree. Frits Stoel moet het doen met de opmerking: “hij was een administrateur zooals men in de tooneelwereld er met een kaarsje moet zoeken”.

Groot succes is er met het stuk ‘De Hollanders op Lombok’. Deze uitvoering was op 1 januari 1896 en volgens de recensent van Het Nieuws van den Dag (kleine courant, datum 03-01-1896): “…. maar in den Schouwburg Plantage, Fransche Laan, bij de Nieuwe Nederlandsche Tooneelvereeniging, nog voller. De menschen stonden er in de gang, om te genieten het nieuw phantastisch drama a grand-spectacle, met optochten, gevechten, enz., door F. Stoel, in 6 bedrijven en een apotheose: De Hollanders op Lombok. Ik was getuige van een prachtig marinefeest. Nog prachtigers zou komen. Alvorens dit te bereiden, spraken de Heer en Mevrouw M. Spree, in het karakter van Thomasvaêr en Pieternel, een nieuwjaarswensch uit van C. P. T. Bigot, die met instemming werd aangehoord. Aan het slot der voorstelling zou Mevr. J. Spree – Mönch in de „Apotheose" dichtregelen uitspreken Ter nagedachtenis der Gesneuvelden.”


Afbeelding uit theaterprogramma ‘De Gebochelde’ (1898). Bron: Klein Materiaal SAA - T 730.003)

Opvallend is dat zowel Frits Stoel (als auteur) en Marius Spree worden genoemd. Nog opvallender is de naam van J. Spree – Mönch die samen met Marius Spree een optreden heeft. Het lijkt alsof er al een huwelijk heeft plaatsgevonden. Maar dat kan niet kloppen, want pas op 24 maart 1898 trouwt Marius Spree met de actrice Jeanne Jacoba Mönch (Bron: huwelijksakte, via www.wiewaswie.nl ). Zij is met haar 32 jaar een stuk ouder dan haar echtgenoot. Beiden zullen frequent, alleen en samen, optreden in ‘hun theater’. Samen krijgen zij twee kinderen. Jeanne Jacoba overlijdt na een lang ziekbed op 26 juni 1911. Haar begrafenis wordt in vele kranten gememoreerd. Maar vooral het tijdschrift De Kunst (van 1 juli 1911) heeft een uitgebreide necrologie.

Marius hertrouwt op 22 augustus 1912 met Sophia (Carolina Johanna) Te Mijtelaar. Ook zij is actrice, mogelijk is zij een ver familielid. Zowel de moeder van Marius als de moeder van Sophia heeft de achternaam ‘Grader’. Voor wat betreft zijn carrière is Marius niet honkvast te noemen. Zo is hij onder andere enige tijd gastregisseur in Antwerpen (in de Circ – Schouwburg) in 1912.

1912 is een bijzonder jaar voor de Schouwburg Stoel & Spree. Eerst wordt op 8 februari het 35-jarige toneeljubileum van Frits Stoel gevierd. Dan blijkt dat hij niet alleen werd gewaardeerd als administrateur van het gezelschap en de schouwburg, maar ook als acteur. Een week of wat later blijkt dat Marius in Antwerpen is. Nog een paar dagen later blijkt dat de Schouwburg Stoel & Spree is overgegaan in de handen van de heren Colnot en Poons. Vooralsnog hebben zij de schouwburg voor vijf jaar gehuurd (Bron: Middelburgsche Courant van 1 maart 1912).

Maar het theater- of toneelgezelschap Stoel & Spree blijft vooralsnog wel bestaan. Zo lijkt het althans, kijkend naar een kort artikel van 16 maart 1912 in Het Nieuws van de Dag: kleine courant. Maar het is slechts voor een heel korte periode want op 29 april 1912 is het allerlaatste optreden van het genoemde gezelschap. De locatie voor dit laatste optreden is in de Plantage Franschelaan, in de Schouwburg Colnot & Poons (de opvolgers van Stoel en Spree). Het is volgens ‘Het nieuws van den Dag: de kleine courant van 30 april 1912’, een memorabele avond geweest. Met weemoed denkt de schrijver van het artikel terug aan de grote successen en de vele lachsalvo’s die door de schouwburg klonken. Vooral de stukken van Justus van Maurik hadden altijd veel succes. Het stuk dat zij op deze laatste avond speelden, ‘Kleine Jacques’ is geschreven door Jules Claretie, directeur van de Comédie Française. In dit artikel wordt ook duidelijk dat zij wel moesten stoppen met hun voorstellingen. Enerzijds ‘omdat de loop in dien schouwburg ontbrak in den laatsten tijd’ en anderzijds omdat de nieuwe eigenaar van de schouwburg eisen stelde die ‘te hoog werden om ze na te komen’. De eerste reden lijkt in tegenspraak met wat de recensent later in het artikel opmerkt, namelijk dat het zo goed gaat en dat er alle reden was om tevreden te zijn en dat de bestuurders ‘heen gaan met voldoening aan alle hunne verplichtingen. Dus met de vlag in top.’

Dat het goed ging met het gezelschap blijkt wel uit hun plannen van nog geen half jaar daarvoor (juni 1911). Het plan was om hun schouwburg te verplaatsen naar de overzijde van de Franschelaan. Onder de kop “Wie het breed heeft, laat het breed hangen” schrijft een krant:

“De bekende firma Stoel en Spree schijnt het inderdaad breed te hebben, afgaande op de formidabele plannen, waarmee de firmanten rondlopen niet alleen, maar waaraan zelfs reeds groot begin van uitvoering is gegeven, dwars tegen de verdrukking van bioscopen, tingeltangels en de concurrentie van de andere toneelkunst ondernemingen in. Eigenlijk dachten wij, outsiders, dat ook in de Franschelaan de kunstzaken niet meer zoo schitterend liepen als weleer, toen het avond aan avond smoorvol was in het armoedige schouwburgje, dat enige jaren geleden geheel herbouwd werd tot een dodelijk saaie, schuurachtig kale, holle en kil aandoende manage met stoelen erin, zonder enige versiering, die warmte brengt, witgepleisterd en stug, neerdrukkend van ongezelligheid. Maar daarin schijnen we ongelijk te hebben. Het moet wel heel goed gaan, want de voornemens van den „Bouwmeester van de Plantage" en zijn medefirmant Stoel zijn niet voor de poes.” [8]

Voor zover valt na te gaan, is genoemde krant de enige die zo uitgebreid ingaat op de plannen van Stoel en Spree. In het artikel ook een beschrijving van de nieuwe schouwburg (zie afbeelding). De schrijver van dit artikel had weinig goede woorden over voor de oude schouwburg en kijkt uit naar de toekomst. Die toekomst wordt echter wreed verstoord door het overlijden van mevrouw Spree – Mönch op 26 juni 1911. Of dit er heeft toe bijgedragen dat de plannen voor de nieuwbouw niet zijn doorgegaan, valt niet te zeggen. Jeanne Spree – Mönch was al enige tijd ziek. Het lijkt er eerder op dat de heren Spree en Stoel zich vertild hebben aan hun plannen. Een jaar later sluit de schouwburg onder hun naam en nemen de heren Cornot en Poons het stokje over.

De Schouwburg achter De Burcht

Henri Polaklaan (voormalige Plantage Franschelaan) tijdens een internationaal socialistisch congres. Bron: beeldbank SAA, collectie Stadsarchief Amsterdam: prentbriefkaarten (ca. 1904). Uitgave Brochurenhandel S.D.A.P. Amsterdam

De Plantage Schouwburg stond, zoals al eerder vermeld, aan de Plantage Franschelaan op nummer 9. Dit is een bijzonder adres, want vanaf het jaar 1900 is dit ook het adres van De Burcht, het verenigingsgebouw van de Algemeen Nederlandse Diamantbewerkers Bond (ANDB). De Burcht is namelijk gebouwd in de tuin aan de voorzijde van de schouwburg. Daardoor verdween de schouwburg achter De Burcht en eigenlijk ook uit het straatbeeld. Er bleef wel een ingang aan de Plantage Franschelaan met een klein poortje (inmiddels ook verdwenen).

De Plantage Schouwburg staat vanaf 1 april 1895 te huur! Bron: Het nieuws van den dag: kleine courant van 21-02-1895

Na de openbare verkoop van het gehele schouwburgcomplex in 1895, wordt in 1898 een deel van het complex opnieuw verkocht en wel aan de ANDB. Van de overdracht is een notariële akte opgemaakt, de notaris was J.F. Wertheim. De verkoper is een zeker Louis (Levie?) Duitz, wonende aan de Plantage Parklaan 20. Op genoemd adres staan in 1895 meerdere personen genoemd met de naam Duitz. Aangezien alleen de voorletters worden genoemd, is het moeilijk concreet te maken om wie het precies gaat of gaan. [9] Wat in iedere geval wel duidelijk is, is dat de familienaam Duitz gerelateerd kan worden aan de diamantsector. Zo is het zeker dat de naam A.D. Duitz & Zn. verwijst naar de handel in juwelen. L. Duitz zou koopman zijn, maar waarin?

In adresboeken van voor 1895 komt de naam Duitz vaker voor. Zo is er een S.J. Duitz, hij zou het beroep hebben van ‘Glazenmaker Diamanten’. Voor mij een onbekend vak, maar in de adresboeken ondergebracht onder het kopje: ‘Diamanten (Fabrikanten van Glazenmakers-, Lithogr.- en Geslepene)’. Glazenmakers diamanten verwijst naar de diamanten die speciaal werden gemaakt voor het op maat snijden van glas of voor het graveren in glaswerk.

Al deze personen, zo blijkt uit de adresboeken, waren stemgerechtigd voor de Staten Generaal. Dit betekent dat zij een zekere welvaart hadden. In die tijd bestond het censuskiesrecht. Dat wil zeggen dat bij verkiezingen het stemrecht is voorbehouden aan personen die vermogend genoeg zijn om minimaal een bepaald bedrag aan belastingen te betalen.

Overigens is het volstrekt onduidelijk waarom Louis (Levie) Duitz is overgegaan tot de koop van de grond en de opstallen in de Plantage Franschelaan. Het kan zijn dat hij het zag als een goede investering, maar dit is speculatief. Hetzelfde zou je kunnen zeggen over de verkoop, maar mogelijk heeft meegewogen de verbondenheid met de ANDB. Veel familieleden (zie ledenkaarten ANDB bij het IISG) waren lid van de ANDB. Waar zijn medekoper Nijkerk van een aantal jaren eerder is gebleven, is onbekend. Hij wordt in de notariële akte uit 1898 niet genoemd. Mogelijk ging het om Hartog Nijkerk (1862 – 1936), commissionair (in diamanten?).

Aankoop gebouw in de Plantage Franschelaan, Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond, jrg 4, 1898, no 3, 21-01-1898

Namens de ANDB zijn o.a. Henri Polak en Jan van Zutphen aanwezig. In eerste instantie wordt nauwkeurig beschreven om welk terrein het gaat, de exacte ligging en de omvang. Niet onbelangrijk is de vermelding van het feit dat het terrein grenst aan de overdekte gang ‘naar de voormalige Schouwburg Van Lier’. Voor zover bekend heeft Louis Duitz de grond met opstallen verkregen in mei 1895. Het ging, zoals eerder aangegeven, om een veiling. Ook nu is er een notaris betrokken, het gaat om Wouter Krabbendam. Vervolgens gaat de notaris Wertheim over tot het beschrijven van wat wel en wat niet is inbegrepen in de koop en aan welke voorwaarden men zich dient te houden. Zo wordt het de ANDB toegestaan om een drukkerij op te richten die wordt aangedreven door een gasmotor. Wat niet is inbegrepen ‘is in het algemeen dat wat zich boven de begane grond op het verkochte terrein bevindt’ (de opstallen, voor zover al niet verwijderd). De verkoper is verplicht om rondom het door hem verkochte terrein een schutting neer te zetten (twee meter hoog met daarboven een hek van tachtig centimeter). Voor het onderhoud zijn zowel verkoper als koper verantwoordelijk.

Fragment uit de notariële akte, opgemaakt door Noaris J.F. Wertheim. Bron: Stadsarchief Amsterdam, inv.nr. 5075.X – 24354.

In de notariële akte wordt het verkoopbedrag genoemd. De ANDB koopt het terrein voor ƒ 26.000. Een deel, ƒ 10.000 is al op 19 januari 1898 betaald. Het restbedrag (met rente) van ƒ 16.000 dient te worden betaald voor of op de 1e augustus 1898. Opmerkelijk is dat het bedrag moet worden betaald ‘in Nederlandsche gouden- of zilveren standpeningen, zonder eenige korting voor tegenwoordige of toekomstige belastingen’. Behalve een zeer korte mededeling in het Weekblad van de ANDB is er geen aandacht voor de aankoop.

Waarom de ANDB juist op deze plek hun bondsgebouw willen neerzetten is niet bekend. Wat wel opvalt, is dat na de aankoop (en tijdens de bouw van De Burcht) de schouwburg regelmatig wordt gebruikt voor bijeenkomsten door de vakbonden, de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) en het 1 Mei-Comité. De meeste van deze bijeenkomsten zijn terug te vinden via ‘Het Volk: het dagblad voor de arbeiderspartij’.

De Plantage Schouwburg te Amsterdam, vanuit de tuin gezien. Aquarel door J.M.A. Rieke, 1894. Collectie TIN.

Plantage – Schouwburg Colnot & Poons

Per 1 mei 1912 wordt de vennootschap Stoel en Spree ontbonden. Uit een kort berichtje in de Middelburgsche Courant van 1 maart 1912 blijkt verder dat Frits Stoel ‘stil gaat leven’ en dat verwacht zal worden dat Marius Spree zich in Antwerpen gaat vestigen.

Afbeelding uit een programma van de Plantage Schouwburg o.l.v. Colnot en Poons. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279

Over de schouwburg meldde de krant verder dat de heren Colnot en Poons een huurovereenkomst zijn aangegaan voor vijf jaar met de eigenaar van de schouwburg.

Zij zullen in dit theater het volksdrama doen voortleven, aldus de krant. Tegelijk met hun komst, werd de schouwburg geheel gerenoveerd. Zowel het Algemeen Handelsblad als Het Nieuws van den Dag (kleine courant) wijden een kort artikel aan de renovatie. Dit schrijft het Algemeen Handelsblad op 22-08-1912:

“De schouwburg is inderdaad modern ingericht en biedt plaats aan 724 bezoekers. De grote kachels hij het toneel zijn verdwenen en het gehele gebouw is thans voorzien van centrale verwarming. Ook de „zitplaatsen op planken" achter in de zaal behoren tot het verleden en zijn vervangen door stoelen. Wel zijn door dezen maatregel ruim 50 plaatsen minder beschikbaar, doch het aanzien van den schouwburg in zijn geheel is er aanmerkelijk op vooruit gegaan.

De grote beelden ter weerszijden van het toneel zijn geheel schoongemaakt en verlenen, met de daarbij aangebrachte elektrische verlichting, een smaakvol zaaldecoratief. Het witte plaveisel — wit niet al te letterlijk genomen — dat vroeger de zaal ontsierde, is nu vervangen door schilderingen in olieverf. Op de balustrade van de galerij vindt men de namen van enige der bekende toneelspelers en toneelspeelsters uit het laatst der vorige eeuw geschilderd. Den 1sten september wordt het seizoen geopend met een „sensatieklucht" getiteld „Tom Pitt de Koning der Zakkenrollers". Het orkest staat onder directie van den heer M. Samehtini.”

Wie zijn Colnot en Poons?

Aankondiging eerste voorstelling. Bron: De kunst; een algemeen geïllustreerd en artistiek weekblad jrg 4, 1912, no 241, van 07-09-1912

Gustaaf Jacobus Martinus Colnot (22 maart 1863 – 16 mei 1951) heeft voor zover bekend geen theaterachtergrond. Wel wordt hij op een enkele plaats cabaretier genoemd, maar ik heb daar geen enkel bewijs voor gevonden.

Net als bijna alle jongemannen van zijn leeftijd wordt hij gekeurd voor de militie. Hij wordt vrijgesteld omdat hij ‘al in dienst is’, hij is tamboer (trommelslager). Uit het militieregister blijkt dat verder dat zijn vader ‘onbekend’ is. Gustaaf is geboren in Amsterdam, zijn moeder is Jacoba Adelia Colnot (25 februari 1841 – februari 1907), dochter van een Inspecteur van Politie. Haar vader is Jan Philip Colnot die op jonge leeftijd komt te overlijden in 1859 (na een smartelijk lijden). Jacob Adelia trouwt later met een zekere Abram Lodder (weduwnaar). Wanneer zij zijn getrouwd, is onbekend. Gustaaf Colnot trouwt met Maria Christina Hagemans (23 augustus 1863 – 13 april 1920) op 3 augustus 1887. Gustaaf is op dat moment werkzaam als wijnkopersknecht. Beide ‘verloofden’ geven te kennen dat zij ‘een kind erkennen’. Het gaat om Arnout Jacobus Gustaaf Hagemans (geboren op 26 januari 1887). Later krijgt het echtpaar nog een zoon, Karel Jacobus Marinus. Opvallend is dat het beroep van schouwburgdirecteur pas bij zijn tweede huwelijk in 1932 wordt genoemd. Gustaaf hertrouwt met de 39-jarige Antonia Gesina van der Velde op 19 oktober 1932. Gustaaf en zijn gezin zijn regelmatig verhuisd (zijn gezinskaart geeft 20 adressen). In de bevolkingsregisters wordt overigens een aantal keren vermeld dat hij werkzaam zou zijn als smid. Van en over hem is verder, voor en na zijn directeurschap, eigenlijk weinig bekend. Zijn zoon Arnout is veel bekender, dit blijkt uit de vele verwijzingen die ik vond. Arnout was kunstschilder en wordt gerekend tot de Bergense school.

Salomon Poons (22 augustus 1859 – 18 juni 1932) heeft een echt theaterprofiel. Hij was al voor 1900 bekend als operazanger, zo was hij lange tijd verbonden aan de Nederlandse en later aan de Hollandse Opera. Salomon is geboren in een echte Haagse familie. Voor zover bekend, is hij de enige die de trappen naar het podium heeft bestegen. Hij is ook de enige die naar Amsterdam is getrokken. Op 17 januari 1889 trouwt Salomon met Elisabeth (Elise) van Biene (4 oktober 1864 – 2 april 1931). Elisabeth is toneelspeelster, in haar familie geen onbekend beroep. Haar vader Salomon bijvoorbeeld (geboren 8 maart 1813 te Rotterdam) was toneelspeler en theaterdirecteur. Na het overlijden van zijn vrouw Roosje (Rosette) van Izenburg hertrouwt hij met haar zes jaar jongere zuster Eva Izenburg. In het eerste huwelijk worden zes kinderen geboren, in het tweede huwelijk acht. Van deze laatste overlijden er drie op zeer jonge leeftijd (zij worden begraven op Zeeburg). Zonder al teveel op de familierelaties in te gaan, kan vermeld worden dat meerdere broers of zusters een carrière in de wereld van het theater of de muziek hadden, of waren getrouwd met iemand uit de culturele sector. Zie bijvoorbeeld deze [1] nieuwsbrief. Eén naam moet zeker worden genoemd en dat is die van haar oudere zuster Sophia of Sophie van Biene. Zij maakte furore in het Grand Théâtre van Abraham van Lier, het theater waar ook Elise enkele keren zou optreden. Elise Poons – van Biene zou meerdere rollen in de Plantage Schouwburg krijgen. Meerdere in meer dan één betekenis. Elise stond namelijk bekend om haar ‘transformatie prestaties’. Transformatie toneel houdt in dat een acteur of actrice meerdere rollen in hetzelfde stuk op zich neemt en zich telkens moet verkleden.

Elisabeth Poons van Biene en haar man Salomon. Rechts staat hoogstwaarschijnlijk hun dochter Fanny Ella. Bron: Stadsarchief Amsterdam, collectie: Internationaal Persfoto Bureau N.V., datering januari 1929. Het personeel van de Plantage Schouwburg onder Colnot en Poons. Bron: De kunst; een algemeen geïllustreerd en artistiek weekblad jrg 4, 1912, no 241, van 07-09-1912

Voorstellingen in de Schouwburg Colnot & Poons

Van de Plantage Schouwburg onder de leiding van Colnot en Poons is veel bekend. Vooral ook doordat er na 1923 politiecontrole was in de schouwburg. Deze controles betroffen alle vermakelijkheden in theaters, bioscopen en andere sociaal-culturele instellingen, evenals besloten zang-, muziek- en toneelrepetities, danscursussen en filmvoorstellingen. Elk afzonderlijk dossier is voorzien van een soort van inhoudsopgave waarin wordt aangegeven welke voorstellingen er zijn geweest dan wel zijn bezocht.

Eerste blad uit het Politiedossier betreffende de Plantage Schouwburg. Stadsschouwburg, inv.nr. 5225-4875.

Van elke bezochte voorstelling werd op zijn minst aangegeven dat er niets bijzonders of onoorbaars heeft plaatsgevonden. Elke zaal werd verplicht om twee stoelen aan te wijzen, bedoeld voor de politie. Dat waren dus gereserveerde plaatsen. Elk dossier bevat ook ‘een beschikking’ van de Burgemeester waarin aangegeven staat dat vergunning is verleend voor het organiseren van ‘openbare vermakelijkheden’. Meestal gaat dit gepaard met een lijst van regels waaraan de zaal moet voldoen, zoals de verplichte stoelen voor de politie. Dan gaat het niet alleen om zaken betreffende brandveiligheid. Heel opmerkelijk is de verplichting om de decors en de theatergordijnen te bewerken met asbestweefsel. Indien dit brandwerend materiaal niet voorradig was, kon altijd nog worden gekozen om de decoraties te beplakken met asbestpapier.

Andere regels betroffen opening en sluiting. De Plantage Schouwburg moet bijvoorbeeld altijd voor middernacht gesloten zijn en op Goede Vrijdag mogen geen openbare vermakelijkheden gegeven worden. Ook wordt gesteld dat indien er sprake is van sluiting op last van de politie er geen verhaal mogelijk is voor derving van inkomsten. In het geval van de schouwburg Colnot en Poons begint het politiedossier in april 1923. Het is ondoenlijk om alle voorstellingen te bespreken. Hieronder een keuze, mede gebaseerd op het materiaal dat voorhanden is. Veel beeld- en tekstmateriaal is gevonden bij het Stadsarchief, het helaas nog niet gedigitaliseerde geïnventariseerde ‘Klein Materiaal’, maar wel opvraagbaar.

Overzicht voorstellingen 1912 – 1922

  • Tom Pitt, de Koning van de Zakkenrollers (1912)
  • De Dochter van de Banneling (1912)
  • Liefde heelt alles (1912, met Elize Poons – van Biene)
  • Het Millioen van Moppie (1913, schrijver Kobussie Wortelboer, meer dan 90 voorstellingen)

Het Millioen van Moppie. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279 Millioen van Moppie met Negerhut Oom Tom. Algemeen Handelsblad 09-12-1913 Millioen van Moppie met een orkest o.l.v. Max Poons. Haagsche Courant van 11-12-1913 . Het Millioen van Moppie. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279

  • Vanaf begin 1914 vele kortlopende stukken waaronder; De Dame van Maxim, De Kinder-Kolonie, een speciale jubileum voorstelling t.g.v. de 25-jarige toneelloopbaan van Elize Poons – van Biene (5 februari 1914), Mendel Beilis (de Joodsche Martelaar, een Russisch Drama), Neutraal Nederland (oktober 1914), Blanke Slavinnen en De ware Schuldige.

Pas met het stuk: ’T Zal niet Gaan, Kermisstuk van Kobussie Wortelboer, weer een langlopende voorstelling (ruim 100 voorstellingen, vanaf oktober 1915 doorlopend tot in begin 1916)

Jus Suffragii (1916)

programma van de voorstelling Jus Suffragii. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279.

Eén van de meest opvallende voorstellingen was “Jus Suffragii, de Vrouwen-Revue”. De titel Jus Suffragii (Latijn voor: Het Recht om te Stemmen) verwijst naar het tijdschrift dat werd uitgegeven door de International Woman Suffrage Alliance. Op 14 oktober 1916 was de eerste voorstelling. Heel veel reclame via advertenties in de kranten waren er niet. Maar wat kon men nu eigenlijk verwachten? Het Algemeen Handelsblad van 16 oktober 1916 schrijft in haar recensie: “Anti-Duitsch, anti-militairistisch, anti-kapitalistisch maar pro-vrouwenkiesrecht is Kobussie Wortelboer. Aan het einde van het derde bedrijf stond hij, de profeet, aan elken arm een krans, te midden van doctoressen, stedemaagden, regeeringsharingen en ander lieftallig gezelschap en al de kopstukken der vrouwenbeweging in de zaal klapten extatisch ter wille van het ideaal.”

Twee zaken die uitgelegd moeten worden in deze. Ten eerste wie is hij (de profeet)? Hij is ‘Kobussie Wortelboer’. Kobussie Wortelboer is het pseudoniem van H. Henning jr. Henning jr. was zowel acteur als schrijver. In dit stuk sprak hij de proloog en de apotheose. Nadere informatie over H. Henning jr. ontbreken (geen voornaam of andere gegevens die daarbij zouden kunnen helpen).

Het dagelijks bestuur van de Tentoonstelling. Vlnr: Jo van Buuren-Huijs, Rosa Manus, Mia Boissevain (presidente), J.P. Odijk-Wouters, Louise van Eeghen, W. Asser-Thorbecke en Truus Doctors van Leeuwen. Beeldmateriaal afkomstig uit Collectie IAV-Atria.

De andere zaak betreft de aanwezigheid van ‘de kopstukken van de vrouwenbeweging’. Het gaat om niemand minder dan: Dr. Aletta Jacobs, Wilhelmina Drucker en ‘andere feministische vóórstrijdsters’. Eén van de aanwezigen is ook mevrouw J.P. Odijk-Wouters. Zij is lid van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (V.v.V.) en in 1913 betrokken als bestuurslid van de Tentoonstelling ‘De Vrouw 1813 – 1913’ in Amsterdam (met o.a. Rosa Manus). Van haar hand is een brief bewaard gebleven (collectie Klein Materiaal). Zij reageert hierin op de kritische houding in de pers (zie de afbeelding), maar roept leden van de V.v.V. op om toch vooral de voorstelling te gaan bezoeken.

Document, brief geschreven door Mevr. Odijk-Wouters. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279.

Zowel het Algemeen Handelsblad (16-10-1916) als De Tribune (17-10-1916) zijn niet enthousiast in hun recensies. Het is allemaal ‘te dik aangezet’ en vooral de rol van de man wordt wel erg negatief neergezet. Het Algemeen Handelsblad vroeg zich zelfs af of Kobussie Wortelboer eigenlijk wel echt een man was. Ook De Tribune vraagt zich af of het allemaal niet te dik is aangezet, erg enthousiast over deze positieve revue over het vrouwenkiesrecht zijn zij niet. Het liefst zou deze communistische krant zien dat er flink zou worden gesnoeid in het feministische propagandistische deel. Niet alleen dat de bezoekers dan eerder naar bed zouden kunnen, maar ook dat het de beperkte kwaliteiten van de acteurs dan minder naar voren zouden komen. Positief is deze laatste krant nog wel over drie actrices: Marie van Westerhoven, mevr. Elise Poons – van Biene en mevr. Marie Bigot – Engers. Niet onbelangrijk is het feit dat Elise Poons – van Biene niet minder dan acht rollen op zich neemt (transformatie toneel). Opvallend is ook de kritiek vanuit het tijdschrift: De Proletarische Vrouw (van 21 oktober 1916). Ook zij zijn van mening dat ‘de man’ wel heel erg negatief wordt neergezet. Of zoals zij schrijven: “Als wij een ‘Revue’ als propaganda voor vrouwenkiesrecht zouden schrijven, dan hadden we 't zóó niet gedaan.” En: “Wij willen het kiesrecht dan ook niet om tegen den man, maar om met hem te strijden.” Twee maanden later verschijnt er dan ook nog dit korte stukje tekst: “Hierbij deelen wij aan de afdeelingsbesturen mede, dat door het lid onzer Vereeniging, dat de gelden voor de opvoering van de Revue Jus Suffragii garandeerde, met de Heeren Colnot en Poons een contract is afgesloten, waarin bepaald is, dat deze Revue ook in de provincie gespeeld zal worden. Wij gevoelen ons verplicht de afdeelingsbesturen onzer vereeniging ten sterkste af te raden, voor eene opvoering in de plaats hunner inwoning finantieelen steun te geven ofzich voor eenig bedrag borg te stellen.” [10]

Uit het programma van de voorstelling Jus Suffragii. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279.

Dat laat onverlet dat in De Tijd van 4 november 1916 wordt gesproken over een ‘enorm succes’ en dat de 25ste voorstelling van deze succesrevue op buitengewoon feestelijke wijze gevierd zal worden. Uiteindelijk zijn de laatste voorstellingen eind november 1916. De Vereniging voor Vrouwenkiesrecht kijkt in december 1916 met tevredenheid terug op het stuk. Mevrouw Odijk-Wouters wordt met een hartelijk applaus bedankt voor het samenstellen van deze succesvolle revue. Dit is wel in grote tegenspraak met het citaat uit het Maandblad van de V.v.V.

Dat Mag ik Wel! (1917)

Advertentie voor de voorstelling: Dat mag ik Wel! Het Algemeen Handelsblad van 19-10-1917

Deze revue in vier bedrijven is geschreven door de befaamde Kobussie Wortelboer (H. Henning Jr.). Opvallend, volgens het Algemeen Handelsblad (12-08-1917), was dat ook een andere auteur van plan was onder dezelfde titel een revue uit te brengen. Besloten is toen om een samenwerking aan te gaan, waarbij afgesproken werd dat John Streletskie alleen voor de muziek zou zorgen en Kobussie Wortelboer voor de tekst. John Streletskie zou later plaatsnemen in de directie van het Nederlandse Revue- en Operette-Gezelschap. Naast deze functie bleef hij ook componeren, ook nog samen met Kobussie Wortelboer.

uit het programma: Dat mag Ik Wel. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279 uit het programma: Dat mag Ik Wel. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279 uit het programma: Dat mag Ik Wel. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279

Helaas is weinig bekend over de acteurs, zij worden niet genoemd in de vele advertenties. Zeker is dat Sylvain Poons (21 jaar oud, de zoon van Salomon Poons) en de actrice mevrouw Marie Bigot – Eggers deel uitmaakten van de cast. De revue heeft en behoorlijke lange looptijd met 146 voorstellingen in de Plantage Schouwburg. Daarnaast zijn er ook nog elders voorstellingen, waaronder in Den Haag, maar ook in het Rozen – Theater in Amsterdam. Centraal in de revue staan de OW’ers (oorlogswinstmakers, louche handelaren of smokkelaars die enorme winsten maken in een oorlogssituatie). Zie de afbeelding met het lied van de OW’ers.

uit het programma: Dat mag Ik Wel. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279

Dit succes is vast niet te danken aan de recensie in het Sociaaldemocratische weekblad De Tribune van 24 oktober 1917. De recensie is vernietigend, mogelijk ook ingegeven door de wel heel kritische benadering in de revue van partijvoorman David Wijnkoop. De recensent vond het een kakelbont geheel, de schrijver heeft ‘ons stief vaderlijk behandeld en stierlijk verveeld’. De Haagsche Courant van 7 mei 1918 is een stuk positiever (na een aantal voorstellingen in mei 1918 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen). Dit is de laatste alinea van de recensie: “Dat mag ik wel" is nog wel 'n vroolijke Revue, met goede wijsjes en opgewekte dans. „We mogen 'r nog wel" — al is de tekst niet sterk. Bij de eerste opvoering hier zijn niet minder dan 17 bloemstukken en kransen aan de voornaamste optredenden aangeboden.”

Gezien de grote hoeveelheid vermeldingen van de schouwburg in de periode vanaf 1917 en daaropvolgend, heb ik een kleine selectie gemaakt aan de hand van het tijdschrift De Kunst:

  • Het Licht in de Nacht
  • Alleen op de Wereld
  • Ploert (van Herman Bouber en uitgevoerd door het Ensemble van Sluyters en Braakensiek), het is een zeer langlopend stuk. De première was op 16 augustus 1919, de allerlaatste voorstelling was op 31 december 1919.
  • Aan het begin van 1920 zijn er geen voorstellingen. De schouwburg is wegens een staking van de toneelspelers gesloten. De staking loopt door tot eind februari, begin maart 1921.
  • Op 6 maart 1921 zijn er dan weer opvoeringen. Er staan twee stukken geprogrammeerd: Nee Maar!!..... en Nou moet je m’n Zuster zien! De ‘dekoraties’ werden mede verzorgd door de zoon van Gustaaf Colnot, Arnout Colnot. De andere dekorateur is D.H.W. Filarski (behoorde net als Arnout tot de Bergensche School).
  • Vanaf 1 mei 1920 de opvoering van het stuk ‘Het Land’, naar de roman van Emile Zola (bewerkt door Herman Bouber, uitvoering Ensemble Jacques Sluyters)
  • Publieke Vrouw (Ensemble Jacques Sluyters), een apachendrama, bewerking van een Frans origineel met zang en dans in 7 bedrijven.
  • De Boevenkoning (Ensemble Jacques Sluyters)
  • Gastvoorstellingen met Louis Bouwmeester – De Koopman van Venetië
  • Vanaf augustus 1920: De Jantjes (Ensemble Jacques Sluyters). Meer dan 500 uitvoeringen, laatste voorstelling op 30 april 1922. Enkele voorstellingen ook in ‘de provincie’: in Zwolle, in Leeuwarden, in Heerenveen, in Breda, in Delft en in Venlo.

In 1924 komt er een vernieuwde voorstelling, onder de naam: De Jantjes 2. Met 135 voorstellingen is ook dit een succes, maar duidelijk minder groot.

Voorblad van het succesprogramma: De Jantjes. Bron: Stadsarchief Amsterdam, klein materiaal, inv.nr. 15009-13279

Overzicht voorstellingen 1923 – 1938

Vanaf 1923 gaat de politie de theaters en schouwburgen bezoeken en indien nodig ook een proces-verbaal opmaken. Meestal blijft het bij de constatering dat er niets bijzonders is gebeurd. Maar een heel enkele keer zijn er meer opmerkingen. Meestal (indien vergeleken met andere zogenaamde ‘openbare vermakelijkheden’) zijn er dan ook programma’s meegenomen voor bij het dossier. Alle schouwburgen, theaters, bioscopen en anderszins zijn terug te vinden via het Stadsarchief Amsterdam. [11]

Rolverdeling De Jordaan, met een belangrijke rol van Elize Poons – Van Biene. Bron: De kunst; een algemeen geïllustreerd en artistiek weekblad jrg 22, 1929/1930, no 1132, 02-11-1929

Op 2 april 1931 overlijdt Elise Poons – van Biene overlijdt. Voor zover valt na te gaan heeft zij aan het eind van 1929 haar laatste rol gepeeld in het stuk van Is. Querido’s ‘De Jordaan’. Aan het begin van 1930 wordt haar rol overgenomen door Beppie Mouton. Salomon Poons, haar man, zet zijn werkzaamheden voor de schouwburg voort. Maar iets meer dan een jaar later, op 18 juni 1932, overlijdt ook Salomon. Kort voor zijn overlijden, in maart 1932 was hij onwel geworden. Hij werd overgebracht naar het Portugees Israëlitische Ziekenhuis aan de Plantage Franschelaan. Voor het overlijden van beide echtelieden is veel belangstelling in de pers.

Salomon Poons overleden, foto uit: Het Algemeen Handelsblad van 20-06-1932.

Na zijn overlijden zijn er praktisch geen advertenties meer die verwijzen naar voorstellingen in de Plantage Schouwburg. Dit is toch wel vreemd. Het politiedossier heeft namelijk keurig vermeld welke voorstellingen zij daar hebben bezocht. Het Algemeen Handelsblad van 11 augustus 1937 maakt voor het eerst melding van het feit dat Gustaaf Colnot een nieuwe compagnon heeft gevonden in de persoon van de heer I. Pijtak. Mogelijk gaat het om Isaac of Isaäc Pijtak, geboren op 10 maart 1868 (bron: genealogische indexen, SAA). Hij is werkzaam geweest in de horeca, als kelner, caféhouder en als buffetchef. Wat zijn raakvlak was met de schouwburg is helaas onbekend. In dezelfde advertentie wordt overigens melding gemaakt dat de schouwburg ‘haar voltooiing’ nadert en dat er op de 18e augustus 1937 een feestelijke heropening zal zijn met een optreden van het Sylvain Poons Revue Gezelschap met de revue: Daar Zit Pit In! Het is niet alleen de feestelijke heropening, het is ook de viering van het 25-jarige jubileum van de directeur Colnot. Het Algemeen Handelsblad was bij de première aanwezig en toont zich positief verrast door ‘het opkalefatertje’. Er is duidelijk een verfje overheen gegaan, maar het voelt nog steeds als thuiskomen in een vertrouwde omgeving.

Maar terug naar de jaren voorafgaande aan laatstgenoemde opknapbeurt. Voor dit artikel zijn uit het aanbod twee stukken gekozen: Frank van Wezels roemruchte Jaren en Matrozen van de K. XIII.

Frank van Wezels roemruchte jaren

Frank van Wezel op de planken. Bron: De Telegraaf van 31-01-1931.

Het programma van de voorstelling die in de Plantage Schouwburg werd opgevoerd, spreekt van ‘Een Soldaterij in 8 Tafereelen’. Het is het Ensemble Bouber, een vaste bespeler van de schouwburg, die zorg droeg voor de voorstelling. Het stuk is gebaseerd op het gelijknamige boek van A.M. de Jong. Samen met de auteur heeft Herman Bouber het boek bewerkt voor het toneel. Herman Bouber speelt zelf mee. De eerste voorstelling is op zaterdag 31 januari 1931 en wordt gegeven voor de leden van Het Instituut voor Arbeidsontwikkeling en de V.A.R.A. (= Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs).

Een heel lange looptijd heeft de voorstelling niet gehad, ook al zijn de recensies positief. Na enige tijd speelt deze soldaterij ook in andere theaters. De politie is bij de première langs geweest om het stuk te beoordelen. Men kende het boek van A.M. de Jong, ooit geschreven als een soldatendagboek in de krant ‘Het Volk’. De voorstelling heeft, net als het boek, een antimilitaristische strekking schrijft de bezoekende inspecteur van politie. Een week later komt er een tweede inspecteur die de inhoud van het stuk weergeeft. Hij ziet hele voorstelling toch vooral als ‘vroolijken soldatenhumor’. Hooguit zou je kunnen vallen over de uitroep: ‘Nooit meer oorlog”. Hij memoreert verder dat wat nu, op 5 februari 1931, als vrolijk wordt bestempeld in 1916 waarschijnlijk door de militaire autoriteiten ‘deze kwattasoldaten’ liever niet op het toneel had gezien. Kwattasoldaat is een scheldwoord en betekent ‘geen echte soldaat, een zwakkeling’). Het jaar 1916 valt middenin de mobilisatietijd afgekondigd tijdens de Eerste Wereldoorlog, deze zou vier jaar duren.

Maar de Inspecteur van Politie vindt niet dat er sprake is van belediging.

Scène uit A.M. de Jong’s “Frank van Wezels Roemruchtige Jaren, tekening door Jo Spier? De Telegraaf van 07-02-1931.

Het artikel in Het Volk van 2 februari 1931 doet echter iets heel anders vermoeden. De koppen zijn sprekend: ‘Het leger een walgelijke comedie’ en ‘Een felle critiek op de domheidsmacht’. Natuurlijk, er wordt veel en terecht hartelijk gelachen, maar zowel boek als theaterstuk zijn sterk antimilitaristisch. De krant spreekt over de misdadige barbaarsheid van het militarisme dat met wortel en tak moet worden uitgeroeid.

De matrozen van de K XIII

In het verlengde van de vorige door mij besproken revue is er in december 1932 de première van de nieuwe revueschets van het Ensemble Bouber. Herman Bouber zelf speelt de rol van Moos Content, de Joodse matroos die hij op voortreffelijke wijze vertolkt. De recensent schrijft: “……… Aaf Bouber toont weer, als de moeder van Bertje, dat zij een knap actrice is. Berry Kievits zingt en danst met temperament; André van Dijk is een fikse zeeman en John Timrott heeft de oude intrigant Thijs Mathijsen uitmuntend getypeerd. Ook aan het decor, dat vaak verrassend – een der aardigste momenten is zeker het interieur van de duikboot – is veel zorg besteed. Zodat deze revue, ondanks een tijdelijke teleurstelling, ten slotte toch een succes geworden is.” [12]

De Matrozen van de K XIII, een opvolger van De Jantjes? Links: De hondenwacht; rechts: Berry Kievits en André van Dijk. De Sumatra post 18-01-1933.

Heel wat minder enthousiast is de krant ‘Het Vaderland’ van 2 maart 1933. Het is ondoenlijk om alle kritische opmerkingen te citeren. Het enige positieve lijkt te zijn dat de matrozen keurig in de houding kunnen staan bij het spelen van Het Wilhelmus. Maar daar houdt de positieve kritiek wel op. Het is een wrak stuk, men mist alle zelfvertrouwen, zonder inspiratie, een stuk aaneengelijmd van heterogene bestanddelen. Daar moet het Ensemble Bouber het mee doe.

Ook de politie is langs geweest en wel op 24 december 1932. Er is een lang rapport opgemaakt met daarin de beschrijving van de voorstelling. De Inspecteur van Politie vermeldt dat deze revueschets is gebaseerd op een tocht die enige jaren eerder heeft plaatsgehad. Een tocht met een onderzeeër met aan boord Professor Vening Meinisz. Hij heeft tijdens de tocht proeven gedaan in verband met de zwaartekracht (slingerproeven). Zijn er zaken die de inspecteur het vermelden waard vindt? Jawel, hij merkt op dat zowel de professor als de marine niet belachelijk worden gemaakt. Verder dat de Nederlandse vlag wordt vertoond en hoewel daarvan wordt gezegd: ‘Die mag wel een sopje gebruiken’, er wordt niet negatief op gereageerd, zoals dit ook het geval is als het Wilhelmus wordt gezongen. Opmerkelijk is ook de opmerking die gemaakt wordt over Hitler: ‘Een goocheme Jongen’, maar verder vindt hij er niet veel van. Zo noteert hij wel meer stukken tekst, zonder dat hij er erg veel ophef over maakt. Er is voor hem geen reden om proces-verbaal op te maken. Over het ‘vertoonde toneelspel’ maakt hij geen opmerkingen, hooguit in de allerlaatste zin: ‘De zaal was matig bezet; er waren 2 matrozen der. Kon. Marine.’ [13]

Of de Inspecteur van Politie een paar maanden later anders zou hebben gereageerd, is de vraag. In december kon hij niet weten dat er in februari 1933 een muiterij zou plaatsvinden, in de Nederlandse maritieme geschiedenis een dieptepunt. Het gaat om de muiterij op de Zeven Provinciën.

Matrozen van de K XIII - Geen Zeven Provincien. Bron: Haagsche Courant 03-03-1933.

In de maand februari 1933 gaat de revueschets van het Ensemble op ‘reis’, en wel naar Den Haag. Voor de Haagsche Courant aanleiding om in te spelen op de actualiteit: “Neen, neen, dit is geen Zeven Provinciëngeschiedenis, geen muiterij, integendeel de tonen van het Wilhelmus klinken. Er is zelfs een dappere matroos, die door zijn moedig gedrag de duikboot redt, en daarvoor gedecoreerd wordt.”" [14]

De reeks voorstellingen in de Plantageschouwburg was eind januari, begin februari 1933 al gestopt. Helemaal duidelijk is het niet. Medio februari treedt het Ensemble Bouber nog enkele keren op in het Astoria Theater (Amsterdam Noord). Vervolgens gaat men ‘de provincie in’ om via Den Haag te besluiten in een tweetal bioscooptheaters (Edison en Apollo) in Amsterdam.

De laatste jaren (1933 – 1939)

Na ‘De Matrozen van de X III’ zijn er nog vele voorstellingen, maar wat opvalt is dat er niet of nauwelijks nog ruchtbaarheid aan word gegeven. Eigenlijk alleen in De Telegraaf worden nog advertenties geplaatst. Verder zijn er de vermeldingen in de theater agenda. Het Ensemble Bouber blijft een regelmatig terugkerend theatergezelschap.

Een scène uit "De werkster wist 't " van Johan Elsensohn, waarvan het Ensemble Bouber in den Plantage - Schouwburg te Amsterdam de eerste opvoering gaf. V.l.n.r.: Piet Urban, Betsy Kapsenberg, Piet te Nuyl, Anton Burfdorffer, Haddy Bouber, Aaf Bouber, en Clara Visscher. De Sumatra post van 07-11-1934

Dankzij het politiearchief weten we in ieder geval welke voorstellingen er zijn geweest. Het gaat te ver om ze allemaal op te noemen, vandaar deze korte selectie: Pinda Pinda, Lekka Lekka; ’t Kind van de Buurvrouw; Kromme Lindert; Rooie Milly; De Werkster wist ‘t; De Woekeraarster; Onder een Dak; Hopla …. met de beentjes; De Moppentrommel; Lollipop; Straatmuzikanten en Daar Zit Pit In!.

Het Ensemble Bouber gaf Zaterdagavond in den Plantage Schouwburg te Amsterdam de eerste opvoering van A. M. de Jong's toneelspel „Kromme Lindert . Cissy van Bennekom (Anneke) en Anton Burgdorffer (Lindert). Algemeen Handelsblad van 26-02-1934 Advertentie voor Hopla… met de Beentjes. De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad van 01-03-1935

Van de revue ‘Hopla….met de beentjes’ zijn toch nog ruim 100 voorstellingen geweest. Er zijn speciale voorstellingen. Zo is er een speciale avond voor bewoners van De Joodsche Invalide. Een dag eerder was er ook al een middag voor 700 ouderen van de vereniging B.A.Z.E.S (= Bijstand aan Ziekenhuizen en Sanatoria). In het dossier, bij de inhoudsopgave, staat nog wel de aantekening ‘verboden’. De bezoekende inspecteur van politie meldde dat er werd opgetreden in politie-uniform. Dat gaf soms nog wel eens problemen. Helaas is niet duidelijk of daar iets mee is gedaan, er is in ieder geval geen verbod gekomen.

Advertentie voor De Moppentrommel’. De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad van 08-08-1935

Met de voorstelling ‘De Moppentrommel’ werd een zelfde verbod uitgesproken. Ook nu gaf de politie aan dat het optreden in politie-uniform niet door de beugel kon. In dit geval wordt dit ook in de pers gemeld. De Tijd van 10 augustus 1935 vermeldde ook dat er bepaalde zaken niet door de beugel konden en dat een aantal zaken ‘die aanstoot gaven’ zijn geschrapt. Wat het karakter is van de aanstoot gevende fragmenten valt niet te achterhalen. Mogelijk had het te maken met de uniformen, mogelijk ook vanwege het politieke karakter van sommige moppen. Verder is de krant van mening dat het een vlotte, smakelijke en genoeglijke revue is. Met de voorstelling ‘Lollipop’, was iets geheel anders aan de hand. Volgens de Bioscoopbond was er namelijk sprake van ‘een moreel plagiaat’ van de Shirley Temple film ‘Hartedief’ (deze film was door een lid van de bond naar Nederland gehaald). De voorstellingen worden gestaakt!

Advertentie voor Daar zit Pit in, met Sylvain Poons. De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad van 17-09-1937 Sylvain Poons, de bekende revueartiest, heeft onlangs in de revue „Daar zit pit in" zijn 25-jarig toneeljubileum gevierd in den Plantage Schouwburg te Amsterdam. De heer Pijtak spreekt den jubilaris en diens echtgenote toe. De Indische courant van 05-10-1937 Advertentie t.g.v. de heropening van de schouwburg, nu onder Pijtak en Colnot. Het Algemeen Handelsblad van 11-08-1937

De laatste titel, ‘Daar zit Pit in’, is de openingsvoorstelling na de renovatie in 1937. Na deze voorstelling zijn er, voor zover ik kan nagaan, nog vijf voorstellingen. De allerlaatste voorstellingen zijn de drie ‘Joodsche Kunstavonden’ op 30 april en 1 en 2 mei 1938. Het is opvallend genoeg ook een van de weinige keren dat er een advertentie verschijnt in het Nieuw Isr. Weekblad (29 april 1938) en ook een korte introductie.

De allerlaatste voorstelling in de Plantage Schouwburg. Nieuw Israëlitisch weekblad van 29-04-1938

De schouwburg komt weer echt in het nieuws na de verbouwing in 1937 en de feestelijke heropening met een hoofdrol voor de zoon van Salomon Poons, Sylvain Poons. Het andere nieuwsfeit waarmee de schouwburg in het nieuws komt is het definitieve einde.

Vrijwillige verkoping aankondiging in het Algemeen Handelsblad van 11-11-1938 Veiling van de schouwburg. Sumatra Post, 1 december 1938.

En nieuws is de openbare verkoop van de Plantage Schouwburg zeker. Voor zover valt na te gaan, zijn de hoge huren en een belastingschuld de oorzaken van dit einde. Het Algemeen Handelsblad meldde op 23 juni 1938 al dat er vanwege een belastingschuld een openbare veiling was van de inventaris. Volgens de verslaggever een zeer triest gebeuren.

Bestand: 14b Het Laatste Bedrijf Alg. Handelsblad 16-12-1938.JPG

Wat wel als snel duidelijk wordt, is dat het met de schouwburg niet meer goed komt. Er is geen financiële basis die een voortgang mogelijk maakt, de Plantage Schouwburg moet worden verkocht. Op 21 november 1938 is het zover, op de wekelijkse huizenveiling in Frascati wordt de ‘Oude Plantage Schouwburg’ geveild voor een bedrag van ƒ 23.200. De koper is een makelaar die het namens de firma Kampert en Helm heeft aangekocht. Daarmee is de schouwburg gered van een mogelijk einde als manege. Een geïnteresseerde makelaar met plannen in deze richting had echter een lager bod gedaan (ƒ 18.200 bij opbod, een week later werd bij ‘afslag’ gemijnd op het hogere bedrag, zie afbeelding).

Waar geen verklaring voor is. is dat er zowel in juni 1938 als in december 1938 veilingen waren van de inventaris. Van deze laatste veiling, die van 15 december 1938, is de veilinglijst bewaard gebleven (Bron: SAA, Klein Materiaal). Deze veilinglijst doorkijkend, lijkt het alsof alles nog aanwezig was. Het is een lijst van vier pagina’s, elke ruimte in de schouwburg wordt apart vermeld. Gebrek aan zorgvuldigheid kan de deurwaarder (de heer B. Stoppelsteen) niet worden aangewreven. Elk object, hoe klein dan ook, wordt genoteerd en ter veiling gebracht. Een aantal voorbeelden (in oude spelling), een willekeurige selectie: een cocoslooper met roeden, een bain marie met drie potten, een parapluie-bak, een spiegeltje (van het dames-toilet), 1000 meter touw ¾ , 1 hefboom-omschakelaar, 4 tabouretjes, een steekleer en de toneelklok. Hoewel men de veilinglijst van juni 1938 er niet naast kan leggen, zijn er wel de verwijzingen in diverse krantenartikelen en dan valt het op dat er wel heel grote overeenkomsten zijn tussen beide veilingen.

Het verhaal van de loodgieter

Slotrepetitie in de Plantage Schouwburg, Soerabaijasch handelsblad van 24-12-1938

Opmerkelijk in dit hele verhaal is dat er een poging is geweest de schouwburg te redden. Aangezien het voor een belangrijk deel een politiekwestie is, zitten de rapporten en dergelijke in het politiedossier. [15] Dit speelde in maart 1938. Het gaat om Johannes Nicolaas ter Schiphorst, van beroep loodgieter, wonende Sarphatistraat 213³. In een brief van 5 maart 1938 heeft hij een vergunning aangevraagd voor het houden van openbare vermakelijkheden. Dit leidde tot een kort onderzoekje in de ‘administratie van het register van bevolking’. Genoteerd worden onder andere de naam van zijn vrouw, zijn geboorteplaats en een aantal eerdere adressen. Op 12 maart 1938 wordt bevestigd dat hij een vergunning heeft aangevraagd bij de afdeling ‘Algemeen Dienstzaken’ van de Politie: ‘tot het geven van openbare vermakelijkheden en voor het publiek toegankelijke bijeenkomsten ter ontspanning en vermaak te doen houden in perceel Plantage Franschelaan 9 (Plantage Schouwburg)’. De Hoofdcommissaris van Politiek laat middels een getypte aantekening op betreffend formulier weten ‘geen bezwaar’ te hebben. Hoewel er dus geen bezwaar is, wordt er toch nog een onderzoek gedaan en een rapport (d.d. 16 maart 1938) opgemaakt. In feite staat er hetzelfde als hiervoor genoteerd, maar met de aanvulling dat een soortgelijke vergunning al eerder is verleend. Het gaat dan om de vergunning verleend aan Colnot en Poons op 25 april 1919. Naast deze vergunning is er ook sprake van een ‘verlof A’ ten name van Colnot. Colnot wil echter geen afstand doen van dit verlof. Vastgesteld wordt ook dat de politieplaats (de verplichte zitplaatsen in de schouwburg) ‘dezelfde blijft als bekend’.

Op 25 maart 1938 wordt een en ander nog eens samengevat. In deze korte brief wordt verwezen naar een brief (gedateerd 5 maart 1938) van Johannes ter Schiphorst, maar deze brief ontbreekt. Behalve dat een aantal van de hierboven genoemde data worden gecorrigeerd, is er weinig nieuws te melden. Er lijken geen bezwaren te zijn tegen de vergunningverlening. De vergunning lijkt echter niet te zijn verleend. De omstandigheden rond de schouwburg maakten dat er van een doorstart onder Johannes Schiphorst geen sprake kon zijn. Tot slot nog de melding van de politie (gedateerd 9 december 1938) dat het gebouw van de Plantage Schouwburg is verkocht en dat er een drukkerij zal worden gevestigd. De conclusie is dan ook dat er geen schouwburgcontroles meer hoeven te worden uitgevoerd. Tot slot nog even kort iets over Johannes ter Schiphorst. Hij is twee keer getrouwd geweest. Zijn eerste huwelijk eindigde in een scheiding in januari 1935. Een jaar later trouwt hij opnieuw. Uit zijn eerste huwelijk had hij vijf kinderen. Al deze kinderen zijn op 28 juni 1934 uitgeschreven naar Bloemendaal, dus nog voor de scheiding van hun ouders, een half jaar later. Van de vier oudste kinderen heeft het gezin Ter Schiphorst in 1922 een groepsfoto laten maken, het jongste kind was nog niet geboren. De oudste dochter, Nicoletta, laat in 1946 opnieuw een foto maken, in haar uniform van de marine.Johannes ter Schiphorst overlijdt op 5 september 1939. Wat hem bewogen heeft om zich te werpen in het theatervak, we zullen het nooit weten.

Het doek valt definitief voor de Plantage Schouwburg

De afbraak van de Plantage Schouwburg. Algemeen Handelsblad van 15-03-1939

De bescheiden poging van een loodgieter heeft geen soelaas mogen bieden. Vanaf de verkoop van de Plantageschouwburg rest alleen nog de sloop en na de sloop nog slechts de herinnering aan vervlogen dagen. Het is opvallend hoe vaak de naam van de schouwburg nog wordt genoemd. Vaak in een In Memoriam van een overleden acteur, soms als een nostalgische overpeinzing.

Bron

  • Onderzoek door en tekst van Frits Slicht, 2018.

Referenties

  1. Bron: de Arnhemsche courant van 02-06-1879
  2. Bron: Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw. Redactie Bob Logger, Eric Alexander, Menso Carpentier Alting, Nico van der Krogt, Nathalie Wevers. Theater Instituut Nederland, 2007
  3. Bron: De Kunst jrg 4, no 218, 30-03-1912
  4. Bron: afkondiging in De Staatscourant van 13 februari 1852.
  5. Bron: Alg. Handelsblad van 7 januari 1877
  6. Bron: SAA, de Indexen.
  7. Bron: Het Nieuws van den Dag: kleine courant van 14-07-1893
  8. Bron: Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië van 12-06-1911
  9. Bron: SAA, inv.nr. 30274
  10. Bron: Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, jrg 20, 1916, no 13, 15-12-1916.
  11. Bron:SAA, inventarisnummer 5225 – 1.2.2.10.9 = Handhaving Openbare Orde, openbare voorstellingen en vermakelijkheden.
  12. Bron: Het Algemeen Handelsblad van 27 december 1932.
  13. Bron: SAA, inventarisnummer 5225 – 4875.
  14. Bron: De Haagsche Courant van 2 maart 1933.
  15. Bron: SAA, 5225 – 4875.