Erik Vos: Biografie - Jeugd

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Erik Vos, 1954. Herkomst: Privécollectie.

Eenlevenlangtheater Erik Vos:

Jeugd

Peuter Erik Vos op de driewieler. Herkomst: Privécollectie.

Erik Vos wordt op 3 mei 1929 geboren in Hellendoorn, een klein plattelandsdorpje in Overijssel. Zijn moeder vertelt hem later dat ze hem verwachtte in de koudste winter die ze ooit had meegemaakt. Erik brengt er de eerste acht jaar van zijn leven door, samen met zijn ouders en zijn twee oudere broers. Zijn vader is arts en directeur van het Volkssanatorium voor tuberculosepatiënten, dat in de bossen bij het dorp ligt. Hier brengt de jonge Erik veel tijd door.

Hij speelt er als vierjarige zelfs zijn eerste toneelrol, als kerstman in het kerstspel, dat elk jaar door kinderen van de personeelsleden wordt opgevoerd voor de patiënten. Vos: "Een primitieve boeren-happening vond plaats op het toneel, dat immens leek met al die samengestroomde kinderen en de tuinman die de diepste bas van de wereld had om Jezus mee te vertolken”. (Bron: In de arena, Erik Vos, 1999) In 1935 ontdekt men dat tuberculose besmettelijk is en dit betekent het einde van de jaarlijkse opvoering.

Erik Vos als kerstman, 1933. Eerste toneelrol in Hellendoorn, 1933. Meest rechtse kerstman is Erik Vos. Herkomst: Privécollectie.

Maar niet alleen dit toneelstuk brengt hem in aanraking met de wereld van het theater. Het sanatorium zelf vormt voor hem ook een soort theatrale wereld. "Het sanatorium is in mijn verbeelding altijd een verborgen theater gebleven, een dramatische wereld die net met de werkelijkheid in verbinding leek te staan en juist daardoor zo’n aantrekkingskracht op mij uitoefende." (Bron: In de arena, Erik Vos, 1999)

De jeugd van Erik Vos is verre van gemakkelijk. Zijn vader is gesloten en traditioneel, een joodse man bovendien, die veel waarde hecht aan netheid en integriteit. Hij wil zo goed mogelijk integreren in de Nederlandse samenleving en stopt daarom zijn geloof weg. Pas tijdens de oorlog, wanneer een jongetje in de klas een gele ster draagt, komt Erik erachter wat joden zijn en dat hij zelf ook half joods is. Hij ondervindt hier echter geen problemen van en zijn vader ontsnapt door een gelukkig toeval aan deportatie. Van zijn vader heeft Vos wel zijn gevoel voor muziek geërfd, hij speelde altijd Bach. Zijn moeder was veel energieker, van haar heeft hij de lust tot leven, het verlangen iets te presteren.

Zijn ouders hebben regelmatig ruzie en hij is dan ook het liefst buitenshuis. Vooral de bossen oefenen een grote aantrekkingskracht op hem uit, hij dwaalt er graag rond en gaat op ontdekkingsreizen. De herinnering aan de geuren en geluiden uit het bos zijn diep geworteld. Later ziet hij deze tijd als de bron waar hij veel van zijn ideeën als theatermaker uithaalt. Dit deel van zijn jeugd is de meeste onbezorgde tijd. Hij voelt er zich vrij, niet alleen vanwege de bosrijke omgeving waar hij zoveel tijd doorbrengt, maar ook vanwege de privileges die hij heeft als zoontje van de directeur.

"Ik denk dat ik noch ongelukkig, noch gelukkig was. Ik denk dat geluk en ongeluk pas later tot me doordrongen. Ik was een heel onbewust kind. Dieren hebben dat ook en ik denk dat ik daar [in Hellendoorn] een veel dierlijker bestaan had. Ik dacht niet na, maar ik sloeg ervaringen op. Ik denk dat ik soms volstrekt gelukkig en ongelukkig door elkaar was." (Bron: radiointerview Een leven lang, NPS, 14 maart 1996)

Sanatorium te Hellendoorn.

De ruzies van zijn ouders houden aan en leiden uiteindelijk tot een scheiding, die zorgt voor een omslag in Eriks leven: "Winter 1937. De scheiding van mijn ouders komt uit de lucht vallen. In de dienstauto van het sanatorium werden mijn moeder, mijn broer en ik samen met koffers en koffertjes naar Utrecht vervoerd, om daar het kerstfeest bij mijn Harlingse grootouders te vieren die in de M.H. Trompstraat woonden. Voor het eerst Kerstmis zonder watten. Alleen pakjes en tranen van mijn moeder en grootouders. Waarom begreep ik niet. Pas vijf maanden na de scheiding vertelde mijn moeder ons dat wij voortaan zonder vader en oudste broer, en zonder sanatorium, in Utrecht verder zouden leven." (Bron: Boek In de arena, Erik Vos, 1999)

In Utrecht voelt Vos zich ontheemd. Hij mist de natuur en heeft het gevoel dat hij niets mag. In de stad voelt hij zich gevangen, als een beest in een kooi. Dit is het moment dat hij zich voor het eerst echt ongelukkig voelt. Thuis loopt het ook niet zo soepel. Hij heeft vaak ruzie met zijn moeder, die manisch-depressief is. Zij ziet graag dat hij het op school net zo goed doet als zijn broer. Maar Erik is anders, dingen die niet mogen, trekken hem juist aan. Zo springt hij op een dag uit het raam van het klaslokaal naar buiten, in de Zaan. De enige reden die hij hiervoor geeft, is dat een andere jongen beweerde dat hij het niet zou doen.

Zijn middelbare schooltijd begint hij op het Zaans Lyceum. In het tweede jaar van het gymnasium wordt hij hiervan afgetrapt en gaat hij naar de HBS. Thuis gaat het steeds slechter. Hij loopt regelmatig weg en komt in verschillende pleeggezinnen terecht. Uiteindelijk wordt hij na de oorlog opgevangen door een onderwijzersgezin uit Zaandam. Hier wordt hij geaccepteerd en gestimuleerd en vindt hij liefde. Door de rust en regelmaat gaat het beter en het lukt hem om zijn eindexamen te halen. Hij besluit om hierna medicijnen te gaan studeren:

"Uit een soort automatisme, mijn grootvader en mijn vader arts, ben ik na de oorlog medicijnen gaan studeren in Utrecht. Het leek me wel mooi, hoor, dokter zijn. Het gevoel dat je mensen moet genezen, willen beteren, iets aanreiken waar hij wat aan heeft. Dat vergezelt me trouwens nog wel, in mijn leven. Er zit iets moraliserends in me en daarom wil ik ook dat kunst een bijna fysieke werking heeft op mensen, een verbéterende werking." (Bron: Haagsche Courant, H.J. Oolbekkink, 23 januari 1982)

Bron: Boek In de arena, Erik Vos, 1999