Column Jacques Klöters 29 mei 2012

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken


Ik moest vanmorgen denken aan het lied dat mij in de richting van het cabaret zette. Het heet O wat zielig?


Een jongeman uit Bennekom

Vond in zijn tuin een vliegtuigbom

Hij nodigde al zijn vriendjes om

het ding te demonteren

Op zijn begrafenis verscheen

van de genode vriendjes geen

zij lagen met versplinterd been

dat kwam van ’t exploderen.


en dan nog vijf coupletten met verschrikkelijke gebeurtenissen. Wie het kent mag zijn versie toevoegen.

Ik leerde het lied toen ik een jaar of veertien was bij de verkenners. Het cynisme van dat lied en de goed geplaatste grappen spraken me erg aan. Op feestjes van DonQuishocking heb ik het later vaak gezongen en het paste helemaal in ons sfeertje.


Een rijkaard zat eens aan de dis

En at een rotte schellevis

Hoewel dat niet vergiftig is

Kreeg hij er daarna wat last van

De pijn sloeg over op zijn gal

Hij geloofde aan God en niemendal

Hij werd verbrand met kist en al

De weduwe heeft de as nog


In mijn zangbundel "Bij het kampvuur" heb ik de liedjes uit mijn tijd bij de verkenners verzameld. Ik kreeg een brief van ene Robert van Cleeff die me schreef dat hij dat lied tijdens een kampeerweekend in de oorlog had geschreven. Het was nooit uitgegeven door hem en hij was het vergeten totdat hij het midden jaren zestig tot zijn verbijstering door twee meisjes hoorde zingen op een camping in Zwitserland. Het lied was dus jarenlang zijn eigen weg gegaan, was losgeraakt van de maker en de tekst was onderweg enigszins afgesleten en er waren wat coupletten bijgekomen, zoals het couplet van de rijkaard aan de dis. Was het lied nu gejat? Nee.

In het prachtige boek "Stemmen op schrift" over de vroegste Nederlandse literatuur geeft de schrijver Frits van Oostrom dit proces als voorbeeld van oraliteit, van mondelinge overlevering. Enorm belangrijk in de Middeleeuwen, maar nog altijd van belang. Van Oostrom vergelijkt dat proces van jarenlang doorvertellen van sterke verhalen, legendes en liedjes met de gang van grondwater dat soms "over frappante afstand aan de oppervlakte welt".

Toen in 1911 de auteurswet kwam en de Buma werd opgericht, konden makers van liedjes hun werk declareren, ze kregen er voortaan geld voor als het gezongen werd en ze mochten bezwaar maken als er iets aan veranderd werd. Toen begon pas het stelen.

André van Duin: Scoutingleiders (Duudeljoo)

Terug naar: Column Jacques Klöters