Albert van Dalsum: Repertoire - Toneel

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Albert van Dalsum, 1950. Foto: Ralph Prins. Collectie Theater Instituut Nederland.

Eenlevenlangtheater Albert van Dalsum:

Toneel

Albert van Dalsums officiële toneelcarrière beslaat 55 jaar. Tussen 1909 en 1964 speelde en regisseerde hij niet alleen, maar was hij ook regelmatig verantwoordelijk voor het ontwerp van de decors. Hoewel hij in 1964 officieel afscheid nam, heeft hij ook in de jaren daarna nog zo nu en dan een stuk geregisseerd en ontwierp hij het decor. Zijn laatste rol vertolkte hij in Elckerlyc in 1971, hetzelfde stuk waarin hij in het beginjaar van zijn toneelcarrière een rol had gespeeld. Vier maanden na dit laatste optreden overleed Albert van Dalsum op 86-jarige leeftijd.

Van Dalsum werkte voor verschillende gezelschappen, maar heeft ook eigen gezelschappen gehad. Het jaar 1929 wordt wel als keerpunt in de Nederlandse Theatergeschiedenis gezien omdat Albert van Dalsum zich toen losmaakte van zijn leermeester Eduard Verkade en er, samen met August Defresne en Wijnand Frans het gezelschap Het Oost-Nederlandsch Tooneel oprichtte. Met dit gezelschap zorgden Van Dalsum en Defresne er als artistiek leiders voor dat het Nederlands publiek kon kennismaken met getuigend toneel en het expressionisme. Daarna leidde hij samen met Defresne en Jo Sternheim eerst de Amsterdamsche Toneelvereeniging (1932-1938) en na de oorlog het Amsterdams Toneelgezelschap (1947-1953). Sinds 1953 vervulde hij bij De Haagsche Comedie, De Nederlandse Comedie en de Toneelgroep Theater uitsluitend gastrollen.

Hieronder vindt u het volledige carrière-overzicht van Albert van Dalsum. Daaronder vindt u meer informatie over zijn werkzaamheden voor de verschillende gezelschappen.

Inhoud

Overzicht producties

Een chronologisch en daaronder een link naar een alfabetisch overzicht van de voorstellingen die in première zijn gegaan en waarin hij is opgetreden, alsmede naar zijn overige bijdragen aan voorstellingen, voor zover geregistreerd in de Productiedatabase.

Op deze plek stond tot voor kort een tabel met het carrièreoverzicht van Albert van Dalsum: Repertoire - Toneel, maar deze is ondertussen vervangen door het nieuwe overzicht hierboven.
Dit oude informatieblok zal binnenkort worden verwijderd of verplaatst.

Het Tooneel (1909-1914 + 1918)

Jacqueline Royaards, Albert van Dalsum in Adam in Ballingschap (1911). Collectie Theater Instituut Nederland

Gezelschap Het Tooneel werd geleid door acteur en regisseur Willem Royaards (1867-1929). Royaards was, na Jan C. de Vos sr., Van Dalsum's tweede leermeester en bij dit gezelschap speelde hij vanaf 1909 zijn eerste professionele toneelrollen, meestal onder regie van Royaards zelf.

Royaards werd beschouwd als een integere toneeldirecteur die ook in moeilijke financiële omstandigheden altijd een groot verantwoordelijkheidsgevoel naar de leden van zijn gezelschap toonde. Hij koos zijn acteurs met een fijne intuïtie voor hun creatieve mogelijkheden en had een voorkeur voor warmbloedige acteurs, die zich onder zijn dominerende maar ook bezielende leiding tot prominenten ontwikkelden en met wie hij een eensgezind ensemble wist op te bouwen.

Van Dalsum nam zijn eerste acteerlessen bij Jan C. Vos en het was deze leraar die zag dat Van Dalsum, als warmbloedig acteur, goed bij het gezelschap van Royaards zou passen. Royaards beschouwde het toneel als een schone schijnwereld waarin door de macht der verbeelding een andere werkelijkheid, achter de banaliteiten van het alledaagse leven, levend gemaakt moest worden. Van Dalsum voelde zich er inderdaad thuis en heeft veel van Royaards geleerd.

Toen het Toneelmuseum in Amsterdam in 1967 een Willem Royaards-tentoonstelling organiseerde, vroegen zij Albert van Dalsum de expositie te openen. Hij begon zijn toespraak als volgt:

"Willem Royaards staat in de herinnering aan mijn eerste toneeljaren voor mij als een briljante, sterk fascinerende persoonlijkheid, zó fascinerend, dat ik, alhoewel ik enigszins aarzel het woord te gebruiken, van een hypnotische persoonlijkheid zou kunnen spreken, aan wie maar weinig mensen, die met hem in aanraking kwamen, zich konden onttrekken." (Bronnen: boek Albert van Dalsum. Man van het toneel van Jan Plekker, Zuthpen 1983 en website Instituut voor Nederlandse Geschiedenis)

Maar hoewel Van Dalsum Royaards zeer bewonderde en waardeerde, ervoer hij diens dicterende regie als een belemmering. Hij wilde natuurlijker spelen en stapte met ingang van het seizoen 1914/1915 over naar de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, al zou hij zou hij in 1918 ook nog tweemaal bij Royaards spelen.

Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel (1914-1920 + 1931-1932)

De pastoor van Neuvillette]], 1915. Foto M.M. Couvée. Collectie Theater Instituut Nederland.

Na bijna vijf jaar bij Het Tooneel van Willem Royaards gespeeld te hebben, vond Albert van Dalsum dat hij te weinig te spelen kreeg. Hij had belangrijke rollen in Royaards' Vondel-opvoeringen, maar daarnaast werd hij alleen voor kleine rollen ingezet. Ook Royaards' regiestijl beviel hem steeds minder, hij wilde natuurlijker spelen. Van Dalsum maakte daarom in 1914 de overstap naar de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, waar zijn eerste leermeester Jan C. de Vos sr. één van de regisseurs was.

Het was een vooraanstaand gezelschap dat in 1876 door drie welgestelde heren werd opgericht: bankier, literator en toneelschrijver H.J. Schimmel, bankier Abraham Wertheim en G. van Tienhoven, de latere minister en burgemeester van Amsterdam. Hun doel was om met dit gezelschap hun ideeën over verheffing en ontwikkeling van het toneel in de praktijk te brengen. Er kwam bijvoorbeeld geen toneeldirecteur, maar een Raad van Beheer van gegoede burgers, die een zekere continuïteit moest veilig stellen. Door toneelminnende burgers bij elkaar te brengen, zou de bekwaamheid van de acteurs verhoogd worden, zouden schrijvers worden aangemoedigd nieuwe drama's te schrijven en zou de toneelkritiek gestimuleerd kunnen worden. Tevens wilden de drie oprichters het toneel op de kleine burgerman en de massa heroveren. Hun devies was 'beschaving'.

Om deze doelen te verwezenlijken had H.J. Schimmel in eerste instantie een paar jaar eerder, samen met Jan Nicolaas van Hall, 'Het Nederlandsch Tooneelverbond' opgericht. Eén van de meest concrete resultaten was de oprichting van de Toneelschool in 1874 in Amsterdam, behalve door het Verbond ook gefinancierd door koning Willem III. De koning bevond zich ook regelmatig onder de bezoekers van voorstellingen van Het Nederlansch Tooneel in Den Haag en in 1881 verleende hij het gezelschap het predikaat 'Koninklijk'.

De Koninklijke Haagsche Schouwburg was de thuisbasis van de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, maar het gezelschap speelde ook in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Daar zorgde de Vereniging ervoor dat een Nederlandse variant ontstond naar het grote voorbeeld van nationaal toneel van de Comédie Française. (bron: boek 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur van Jan Bank en Maarten van Buuren, Den Haag 2000) Van 1917 tot 1920, een gedeelte van de tijd dat Albert van Dalsum bij het gezelschap speelde, voerde Eduard Verkade de artistieke leiding.

Lili Green, Albert van Dalsum in Vrouwe Emer's grote strijd, 1922. Foto: N.V. Vereenigde Fotobureaux. Collectie Theater Instituut Nederland.

Haghespelers in het Voorhout/Haghespelers in Limburg (1921-1924)

Tussen 1921 en 1924 speelde van Dalsum bij het gezelschap van Eduard Verkade, de Haghespelers in het Voorhout / Haghespelers in Limburg. Hij regisseerde er ook enkele stukken, waaronder Vrouwe Emers grote strijd (in samenwerking met Lili Green en Frans Huysmans).

Voor Van Dalsum was Verkade de man die het toneel in Nederland een nieuwe weg kon wijzen. Zijn eigen spel was altijd sterk en hevig, soms té hevig. Verkade wist hem daarin te beperken. Van Dalsum: "Maar ik heb die beperking die Verkade me oplei, zeer geapprecieerd, ik had die beperking nodig. Met beperkte middelen iets tot uitdrukking te brengen, ook in het woord, niet te veel nadruk op het verzengedeelte onder andere, maar meer op de inhoud, op de psychologische inhoud." (geciteerd uit: Albert van Dalsum, man van het toneel van Jan Plekker, Zutphen 1983)

Acteur en regisseur Verkade richtte de Haghespelers op in 1908, het was zijn eerste eigen gezelschap. Nauwkeurige nabootsing van de werkelijkheid (hedendaags of historisch) zoals tot dan toe gebruikelijk was, werd door Verkade afgeschaft. De Haghespelers hadden geen vaste schouwburg om in te spelen en trokken rond langs verschillende zalen met een nieuw repertoire, een nieuwe speelstijl en een nieuwe bezieling. De eerste Haghespelers bestonden tot 1911. Van 1913-1917 voerde Verkade de leiding over een nieuwe groep Haghespelers en in 1921 richtte hij de Haghespelers in het Voorhout / Haghespelers in Limburg op. Het gezelschap werd in 1924 weer opgedoekt. (bron: website Instituut voor Nederlandse Geschiedenis)


Albert van Dalsum, Louise Kooiman in Hamlet, 1925 of 1926. Foto: N.V. Vereenigde Fotobureaux. Collectie Theater Instituut Nederland.

Het Vereenigd Tooneel (1924-1929)

Na het opheffen in 1924 van zijn eigen gezelschap de Haghespelers in het Voorhout / Haghespelers in Limburg, had Eduard Verkade samen met Dirk Verbeek van 1924 tot 1930 de leiding over het nieuwe gezelschap het Vereenigd Tooneel. Deze groep nam de plaats in van de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel en bestond tot 1930.

Het gros van de voorstellingen werd door Verkade zelf geregisseerd, maar ook Van Dalsum nam zo nu en dan een regie voor zijn rekening. Eveneens ontwierp hij zo nu en dan het decor van de voorstelling.

Oost-Nederlandsch Tooneel (1929-1930)

Nell Knoop, Albert van Dalsum in Het Chineesche landhuis, 1929. Fotograaf onbekend. Collectie Theater Instituut Nederland.

In 1929 kreeg Albert van Dalsum de kans een eigen gezelschap op te richten. Na zijn regie van de expressionistische voorstelling Gas was er onenigheid ontstaan tussen hem en Eduard Verkade, de artistiek leider van Het Vereenigd Tooneel in Amsterdam.

Van Dalsum greep de kans een eigen gezelschap te leiden met beide handen aan, nu zou hij zijn expressionistische ideeën helemaal naar eigen inzicht kunnen vormgeven. Hij verhuisde naar Arnhem, waar hij de leiding van het Oost-Nederlandsch Tooneel op zich nam. Een groep acteurs volgde hem. Financier Wijnand Frans werd mededirecteur, evenals acteur/regisseur August Defresne.

Frans had de financiën echter veel rooskleuriger voorgesteld dan zij in werkelijkheid waren. In december 1929 was er al een schuld van ƒ 70.000,- en konden de salarissen niet of maar gedeeltelijk worden uitbetaald. In 1930 keerde Van Dalsum, na slechts zes voorstellingen te hebben gemaakt, terug naar Amsterdam. Daar stortte hij zich in een nieuw avontuur, maar nu samen met zijn oude leermeester. Met Eduard Verkade richtte Van Dalsum het Amsterdamsch Tooneel op. Van Dalsum in een interview: "Ik ging terug naar Verkade, maar niet alleen. Nee, ik voelde me verantwoordelijk voor al die mensen, die bij me waren. Tenslotte nam Verkade ons allemaal. Tja, en na een jaar ging hij failliet. Ja, wat een tijd. Toch mooi."

V.l.n.r. Eduard Verkade, Georgette Hagedoorn, Albert van Dalsum in Sherlock Holmes, 1930. Foto: N.V. Vereenigde Fotobureaux. Collectie Theater Instituut Nederland.

Amsterdamsch Tooneel (1930-1931)

Na een korstondig avontuur met zijn eigen gezelschap, het Oost-Nederlandsch Tooneel in Arnhem, keerde Albert van Dalsum terug naar Eduard Verkade, om zich samen met hem in een nieuw avontuur te storen. Samen richtten ze het Amsterdamsch Tooneel op. Verkade nam ook de hele troep van het Oost-Nederlandsch Toneel over. Van Dalsum in een interview: "Ik ging terug naar Verkade, maar niet alleen. Nee, ik voelde me verantwoordelijk voor al die mensen, die bij me waren. Tenslotte nam Verkade ons allemaal. Tja, en na een jaar ging hij failliet. Ja, wat een tijd. Toch mooi."

Naast de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel van Louis Saalborn en Dirk Verbeek was het nieuwe gezelschap van Verkade en Van Dalsum bespeler van de Stadsschouwburg in Amsterdam. Ook werden voorstellingen gegeven in de Hollandsche Schouwburg en het Rika Hopper Theater. Maar ook dit gezelschap was geen lang leven beschoren: het hield het één seizoen vol, dat van 1930/1931 en werd daarna omgedoopt tot de Amsterdamsche Tooneelvereeniging, onder leiding van Van Dalsum en August Defresne.

Amsterdamsche Tooneelvereeniging (1932-1938)

Albert van Dalsum in De beul, 1935. Foto: Kurt Kahle. Collectie Theater Instituut Nederland.

Na het na één seizoen ter ziele gaan van het Amsterdamsch Tooneel werd Albert van Dalsum directeur van de Amsterdamsche Tooneelvereniging. Hij leidde het gezelschap samen met August Defresne, met wie hij ook het artistiek leiderschap van het Oost-Nederlandsch Tooneel in Arnhem had gedeeld, en Jo Sternheim. Ook de spelers van dat gezelschap, die na het faillissement met Van Dalsum mee waren gekomen naar Eduard Verkade's Amsterdamsch Tooneel, deden weer mee.

Het ging goed met de Amsterdamsche Tooneelvereeniging. Met ingang van 1 januari 1934 werd het eerste bespeler van de Amsterdamse Stadsschouwburg met een garantie van twintig weekenden per seizoen. Van Dalsum en Defresne verdeelden de regies. Daarnaast speelde Van Dalsum regelmatig en ontwierp hij de decors voor verschillende voorstellingen. (bron: boek Facetten van vijftig jaar Nederlands Toneel 1920-1970, Amsterdam 1970)

Het motto van de Amsterdamsche Tooneelvereniging was: ‘wij spelen het levend toneel van onze tijd’. De Beul, in 1935 op het repertoire genomen, voldeed hier volledig aan. Het nationaal-socialisme was niet alleen in Duitsland in opkomst, ook in Nederland had zij al medestanders. De voorstelling die Van Dalsum samen met Defresne maakte, verwees hier overduidelijk naar; het was een waarschuwing. Van Dalsum: “Ik vond dat het bij mijn verantwoordelijkheid behoorde dat er een verzet bestond tegen iets dat onmenselijk is. Ik beschouwde nu eenmaal niet als Royaards, Verkade en vele andere leiders, het toneel als een kunstzinnige aangelegenheid die buiten de politieke maatschappij omging.” (Bron: Achter het masker, Edward Katan, 1960)

In 1938 werd de Amsterdamsche Tooneelvereniging, wederom om financiële redenen, vervangen door Het Nederlandsch Tooneel, dat vanaf toen de Stadsschouwburg mocht bespelen. Van Dalsum en Defresne bleven aan als artistiek leiders, maar de zakelijke leiding werd overgenomen door Cor van der Lugt Melsert.

Charlotte Köhler, Albert van Dalsum in Schijn en werkelijkheid, 1939. Foto: Kurt Kahle. Collectie Theater Instituut Nederland.

Nederlandsch Tooneel (1938-1940)

In 1938 werd de Amsterdamsche Tooneelvereniging van Albert van Dalsum en August Defresne, net zoals zijn voorgangers, om financiële redenen vervangen door Het Nederlandsch Tooneel. De groep bleef de Amsterdamse Stadsschouwburg bespelen. Van Dalsum en Defresne bleven aan als artistiek leiders, maar de zakelijke leiding werd overgenomen door Cor van der Lugt Melsert. Zijn ideeën kwamen niet overeen met die van Van Dalsum:

“Om een paar duizend gulden tekort, werd aan ons werk in de Stadsschouwburg een einde gemaakt door de overheid. Men zoekt naar een nouveau monsieur; niet meer die heftigheid in de deftige Amsterdamse schouwburg. Men wil een ordelijk kakelend kippenhok met op tijd ochtend- en avondvoer. Een nieuwe haan in dat rustige hoenderpark: Van der Lugt Melsert.” (Bron: Vrij Nederland, 22 oktober 1949) Van Dalsum besloot na twee jaar om uit het gezelschap te stappen en wederom een eigen groep op te richten: Toneelgroep Studio.

Toneelgroep Studio (1940-1941)

Na onenigheid met zakelijk leider Cor van der Lugt Melsert van het Nederlandsch Tooneel, besloot Albert van Dalsum in 1940 opnieuw een eigen gezelschap op te richten, ditmaal onder de naam Toneelgroep Studio. Samen met Paul Storm leidde hij de groep.

Helaas moest ook dit gezelschap na twee jaar stoppen. Dit keer ging het echter niet om financiële, maar om politieke redenen. Van Dalsum, en het grootste gedeelte van zijn gezelschap, weigerde lid te worden van de door de Duitse bezetter in het leven geroepen Kultuurkamer, met als gevolg dat Studio ontbonden werd.

Albert van Dalsum in Het witte ros. Foto: Particam Pictures/MAI. Collectie Theater Instituut Nederland.

Stichting Amsterdams Rotterdams Toneel (1945-1947)

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog moest het toneel in Nederland weer op poten worden gezet. Er waren toneelspelers die tijdens de oorlog hadden moeten onderduiken, anderen hadden doorgespeeld, legaal of clandestien. Weer anderen hadden zich aangesloten bij het verzet. Een aantal van deze mensen kwam bijeen in het Stichting Amsterdamsch-Rotterdamsch Tooneelgezelschap, afgekort als START, met als één van de initiatiefnemers Albert van Dalsum. De eerste voorstelling van het gezelschap werd op 30 november 1945 gespeeld. START bleef bestaan tot midden 1947.

Amsterdams Toneelgezelschap (1947-1953)

Links: Albert van Dalsum, rechts: Jo Sternheim in Koning Lear, 1948. Foto: Particam/MAI. Collectie Theater Instituut Nederland.

In 1947 richtte Albert van Dalsum een nieuw gezelschap op: het Amsterdams Toneelgezelschap. Hij deelde de leiding met August Defresne en Jo Sternheim, met wie hij eerder had samengewerkt.

"Defresne ging streng analytisch te werk. Ik zocht meer naar synthese. Maar omdat wij hetzelfde dachten over de verhouding tussen schoonheid en waarheid vonden we elkaar toch altijd weer. Sternheim ook. Je wist, dat je bij Defresne in goede handen was. (...) (geciteerd uit: boek Facetten van vijftig jaar Nederlands Toneel 1920-1970, Amsterdam 1970)

Het Amsterdams Toneelgezelschap bracht veel Shakespeare, maar er was ook ruimte voor eigentijds toneel. Van Dalsum regisseerde en acteerde, en ontwierp nog steeds zo nu en dan de decors voor een voorstelling. Van Dalsum vierde er zijn veertigste toneeljubileum. Als feestvoorstelling koos hij het mysteriespel De moord in de kathedraal van T.S. Eliot. Het Amsterdams Toneelgezelschap bestond tot 1953. Albert van Dalsum: "We hebben het stof van onze voeten geschud en zijn vertrokken!"

Albert van Dalsum als Koning Lear. Foto: Ralph Prins. Collectie Theater Instituut Nederland.

Haagse Comedie (1953-1964)

Na het opheffen in 1953 van zijn laatste groep het Amsterdams Toneelgezelschap, dat hij met August Defresne en Jo Sternberg had geleid, ging Albert van Dalsum als freelancer verder. Hij speelde gastrollen bij De Haagsche Comedie, De Nederlandse Comedie en Toneelgroep Theater. De meeste rollen speelde hij bij het eerste gezelschap dat door Paul Steenbergen werd geleid. Het gezelschap werd in 1947 door Cees Laseur opgericht en bestond tot 1988.

Van Dalsum wisselde zijn spel af met regisseren en soms ontwierp hij een decor. In 1964 nam hij afscheid van het gezelschap en zijn toneelcarrière met het stuk Koning Lear. Over zijn tijd bij de Haagse Comedie zei Van Dalsum in een interview: "Ik heb niets dan lof over de wijze, waarop ik daar heb mogen werken, voor de manier, waarop Paul Steenbergen mij opgenomen heeft. Maar ik wist ook: nu moet ik dienend worden in de bedoelingen van een ander." (geciteerd uit: boek Facetten van vijftig jaar Nederlands Toneel 1920-1970, Amsterdam 1970)

Diverse gezelschappen (1909-1971)

Naast bovengenoemde gezelschappen werkte Van Dalsum ook voor onder andere het Hollandsch Tooneelgezelschap Van Lier (1908-1909), de Amsterdamsche Vondel Vereeniging (1909), Die Ghesellen van den Spele (1917-1918), Het Groot Tooneel (1918-1919), Het Hollandsch Tooneel (1920), Hofstadtooneel (1920-1921), N.V. Het Rotterdamsch Tooneel (1920-1921), Utrechtsche Studentenvereenigingen (1926-1927, 1936, 1965), Delftsch Studenten Corps (1928), Zomerspelen (1939), Toneelgroep Het Masker (1944-1945), Toneelgroep 5 mei 1945 (1945), Het Rotterdams Toneel (1953), De Nederlandse Comedie (1953, 1955), Toneelgroep Theater (1954-1956), Speelgroep Limburg (1954), Alberdink Thijm (1960, 1965) en Holland Festival (1967)