Sonia Gaskell: Biografie - Den Haag

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Sonia Gaskell, 1965. Fotograaf onbekend

Eenlevenlangtheater Sonia Gaskell:

Den Haag

Sonia Gaskell in de studio, 1954. Foto: Maria Austria/MAI. Collectie TIN.

Naast het Ballet Recital van Sonia Gaskell bestonden ook Het Ballet der Lage Landen van Mascha ter Weeme, het Ballet van de Nederlandse Opera van Françoise Adret en het Scapino Ballet van Hans Snoek. Geen van de groepen ontving subsidie en ze moesten zich in leven houden met allerlei schnabbels en bijbaantjes voor de dansers.

Begin jaren vijftig besloten het Rijk en de gemeenten Den Haag en Amsterdam dat de tijd intussen wel eens rijp zou kunnen zijn voor de stichting van één nationaal ballet in plaats van al die kleine groepjes. Sonia Gaskell werd gepolst voor het artistiek leiderschap. Een tijd van machtsstrijd en gekonkel, van 'fusies en ruzies' brak uit: de balletoorlog. In 1954 leek het idee van één groot nationaal gezelschap bijna gerealiseerd, totdat de Amsterdamse gemeenteraad weigert met het plan in te stemmen en juist subsidie geeft aan twee van de drie gezelschapjes: Het Ballet der Lage Landen en het Ballet van de Nederlandse Opera. Het streven naar een nationaal gezelschap is hiermee van de baan. Het Rijk en de gemeente Den Haag zetten hun plannen, in gewijzigde vorm, echter door en subsidiëren een nieuw, Haags gezelschap: Het Nederlands Ballet van Sonia Gaskell.

Repetitie Othello door het Nederlands Ballet, 1959. Sonia Gaskell en costumier Ger Frenzen. Foto: Particam Pictures/MAI. Collectie TIN.

Helemaal nieuw was de groep niet: van de tweeëndertig dansers en danseressen kwamen de meesten uit Gaskell's eigen studio in Amsterdam. Wat wel nieuw was, was de standplaats: Amsterdam werd ingeruild voor Den Haag, al duurde dat een paar maanden. In Den Haag werd gewerkt aan het gereed maken van een tijdelijk onderkomen voor het nieuwe gezelschap, een leegstaande bewaarschool midden in de Schilderswijk, aan de Koningsstraat 118. In de maanden dat dat duurde, gebruikte Gaskell haar eigen Amsterdamse studio om te repeteren. Ze stelde zich drie doelen: het instuderen van modern buitenlands repertoire door gastchoreografen, het stimuleren van jonge Nederlandse choreografen en het opbouwen van een internationaal repertoire van klassieke meesterwerken.


Léonide Massine studeert Petroesjka in, een choreografie van Michel Fokine Fotograaf onbekend, 1955. Herkomst: Privécollectie.

Het niet bescheiden subsidiebedrag gaf Gaskell veel mogelijkheden. Als artistiek leider van het Nederlands Ballet nodigde ze tal van internationaal befaamde choreografen uit om met haar gezelschap balletten in te studeren: John Taras, Anton Dolin, Maurice Béjart, David Lichine, Léonide Massine en Serge Lifar. De meesten van hen kende zij nog uit haar tijd in Parijs. David Lichine studeerde Graduation Ball in, John Taras Les Sylphides. Taras studeerde ook de balletten van George Balanchine in, zoals La Somnanbule en Concerto Barocco. Ljubov Egorova, Gaskells vroegere lerares, kwam uit Parijs over om de tweede acte uit Het Zwanenmeer in te studeren, Léonide Massine studeerde Petroesjka in, en Anton Dolin Giselle.

Sonia Gaskell wilde jonge Nederlandse dansers de gelegenheid geven een eigen repertoire op te bouwen. Op 20 januari 1955 vond een experimenteel programma plaats met premières van choreografieën van dansers Rudi van Dantzig, Jaap Flier, Conrad van de Weetering en Aart Verstegen. Voor Het proces van Jaap Flier ontwierp Constant het decor en de kostuums. Voor Rudi van Dantzig, die in 1950 bij Sonia Gaskell op les kwam en in 1952 als danser debuteerde, was dit het begin van een lange carrière als choreograaf. Onder leiding van Gaskell maakte hij onder meer de balletten Nachteiland (1955), Tij en Ontij (1956), Disgenoten (1957) en later Monument voor een gestorven jongen (1965) en Romeo en Julia (1967). Toer van Schayk ontwierp de decors voor zijn balletten.

In deze periode hield Gaskell ook haar privé-opleiding in Amsterdam nog aan, inmiddels onder leiding van Johanna Zuiver en daarnaast kreeg ze vanaf 1956 ook de leiding over de op te richten afdeling Dans van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag.

Tegelijkertijd gebeurde er van alles in Amsterdam. In 1958 vertrok Françoise Adret bij het Ballet van de Nederlandse Opera. De gemeente Amsterdam besloot toen dit gezelschap samen te voegen met Het Ballet der Lage Landen, onder de nieuwe naam het Amsterdams Ballet. Mascha ter Weeme werd artistiek leider. Maar ook in Den Haag liep lang niet alles soepel. De eerste jaren van het Nederlands Ballet waren voor de dansers een inspirerende tijd, waarin zij met allerlei stijlen kennismaakten en er prachtige voorstellingen werden gemaakt. Danser Jaap Flier herinnert zich: "Je kreeg een waanzinnige ervaring met verschillende periodes uit de dansgeschiedenis. We hebben in vijf, acht jaar bijna de gehele ballethistorie doorlopen. Als danskunstenaar krijg je normaal gesproken nauwelijks zo'n kans." (Geciteerd uit: Nederlands Dans Theater. Een revolutionaire geschiedenis van Coos Versteeg (Amsterdam, 1987). Toch waren er intussen problemen ontstaan: een grote groep dansers was het niet eens met het beleid van Gaskell en de autoritaire wijze waarop zij dit doorvoerde. Ze eisten vaste repetitieschema’s, minder premières per jaar en minder willekeurigheid bij de keuzes voor de hoofdrollen van haar. Bovendien wilden ze een meer eigentijds repertoire brengen. Danseres Willy de la Bye vertelde over die tijd: "We werden gewoon gek van Gaskell. Je moest constant beschikbaar zijn. Ze deed de deur open en riep: "Die en die binnenkomen." Als je dan net even een boterham was halen, gilde ze: "Je krijgt boete! Je krijgt boete!" En dat deed ze ook echt." (Geciteerd uit: Nederlands Dans Theater. Een revolutionaire geschiedenis van Coos Versteeg (Amsterdam, 1987).

Benjamin Harkarvy repeteert met Willy de la Bije (links) en Irène de Vos voor La Somnambule, 1958. Collectie TIN.

Sonia Gaskell wilde niet op hun eisen ingaan maar nam wel een nieuwe balletmeester aan, de Amerikaan Benjamin Harkarvy. De dansers waren blij met hem, Gaskell al snel niet meer. Ze werkte nauwelijks met hem samen, liet de groep aan hem en vertrok zelf naar Parijs. Om in haar afwezigheid onder Harkarvy's leiding te werken, was voor de dansers een openbaring. De plannen om, los van Gaskell en het Nederlands Ballet, een eigen gezelschap op te zetten, werden steeds concreter. In 1959 was de kogel door de kerk: een groep dansers, waaronder Rudi van Dantzig, Jaap Flier, Alexandra Radius, Marianne Hilarides, Aart Verstegen en Willy de la Bije, verliet het gezelschap en richtte samen met Benjamin Harkarvy het Nederlands Dans Theater op. Het moest een gezelschap worden dat uitsluitend nieuw werk zou brengen dat beter aansloot bij de individuele mogelijkheden en persoonlijkheden van de dansers. Voor Sonia Gaskell was dit een zware slag. Zij moest verder met een groep waaruit de beste krachten verdwenen waren. Zij zag de dansers, die haar verlaten hadden, als deserteurs.

De subsidieverstrekkers grepen bovendien hun kans. In een overleg tussen het ministerie en de gemeente Amsterdam werd besloten dat het Amsterdams Ballet en de restanten van Gaskells gezelschap samengevoegd moesten worden tot één nationaal gezelschap. In 1961 was de oprichting van Het Nationale Ballet een feit, met Amsterdam als thuishaven. De leiding bestond uit Sonia Gaskell en Mascha ter Weeme samen. Maar hun voorgeschiedenis woog te zwaar en binnen een jaar zei Ter Weeme het gezelschap vaarwel.