Mary Dresselhuys: Biografie - Professionele keuzes

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Mary Dresselhuys. Foto: Godfried de Groot. Collectie TIN.


Eenlevenlangtheater Mary Dresselhuys:

Professionele keuzes

Louis Borel en Mary Dresselhuys in De Kribbebijter, 1935. Foto: Filmmuseum Amsterdam.

In 1935 komt Mary Dresselhuys gedwongen tot de conclusie dat ze haar toekomst vooral moet zoeken in het theater en niet op het witte doek. Degene die haar dit duidelijk maakt is regisseur Herman Kösterlitz die de actrice in eerste instantie engageert voor een hoofdrol in de film De Kribbebijter, maar haar na een proefopname degradeert tot een bijrol met de woorden: 'Leider gnädige Frau, sind Sie nicht zu fotografieren'. De camera houdt niet van Dresselhuys en andersom is het vanaf dit moment ook het geval.

Naar eigen zeggen heeft Dresselhuys last van "een minderwaardigheidscomplex" met een camera in de buurt. Bovendien heeft ze de band met de zaal nodig om tot grote hoogten te kunnen komen en niet dat "indiscrete oog van de camera, wat niets loslaat van z’n emoties".

Dit alles zal er toe leiden dat Dresselhuys in haar hele carrière slechts aan vier films meewerkt, te weten: De Kribbebijter (1935), Dorp aan de rivier (1958), Vroeger kon je lachen (1983) en Eline Vere (1991). Met televisie heeft ze minder problemen. Dat medium beschouwt ze als 'flatteuzer', omdat het 'de lelijkheid verkleint'.

Mary Dresselhuys als Rosalinde in Naar het u lijkt, Centraal Tooneel 1937. Naast haar Ans Koppen. Foto: Kurt Kahle. Collectie TIN.

Het aantal producties dat het Centraal Tooneel uitbrengt is enorm. Voor Dresselhuys betekent dit dat ze negen maanden per jaar iedere dag in een voorstelling te zien is, en dat ze in een handomdraai moet switchen tussen society-stukken als Nee dochter, nee en Shakespeare's Naar 't u lijkt. "Mary Dresselhuys bleek met haar rol vereenzelvigd. Zij heeft dit fiere, verstandelijke en toch zoo gevoelige meisje gespeeld met een snelle wisseling van intellectueele koelheid, losbrekend enthousiasme, doorzettende hardnekkigheid en droeve teleurstelling, en toch door en in dit alles: één stijl, één karakter." (recensie Nee dochter, nee, NRC Handelsblad 13 september 1937)

"Mary Dresselhuys zette de rol van Rosalinde zeer passief en weifelend in, maar bij het ontwaken der liefde werd het vaster en ook duidelijker. Eerst in de travestie kwam haar talent werkelijk tot zijn recht. Hier was haar spel pittig en schalksch, bovenal in de uitstekende scènes met Orlando. Leerend en plagend werd zij toch steeds zekerder zelf het slachtoffer en die gestadige afwisseling van mannelijk betoon en vrouwelijk wezen gaf zij weer het verrukkelijke speelschheid en groeienden, allengs moeilijker bedwongen hartstocht. Bizonder trof ook telkens de beeldende kracht van haar dictie (…)" (recensie Naar het u lijkt, NRC Handelsblad 9 oktober 1937)

Intussen is het oorlog. Opnieuw moet er een keuze gemaakt worden; sluit je je wel of niet aan bij de Duitse Kultuurkamer? Op 19 februari 1942 is de deadline voor de aanmelding. Zoals zovele theatermakers is Mary van mening dat de monden van de kunstenaars niet gesnoerd mogen worden en dat het publiek in oorlogstijd recht heeft op ontspanning. De bereidheid door te spelen wordt nog eens vergroot doordat Laseur en Dresselhuys zich als leiders van een toneelgezelschap verantwoordelijk voelen voor de inkomsten van zo’n twintig andere mensen, waaronder tien vaste acteurs. Dresselhuys meldt zich schriftelijk aan, maar ze laat er in haar woordkeuze geen twijfel over bestaan dat ze zich gedwongen voelt. "Op bevel van de Rijkscommissaris meld ik mij hierbij bij de Ned. Kultuurkamer, afdeling theater en dans."

"De Stadsschouwburg zat meteen vol (…) met Duits ballet en Duitse opera, dus daar krioelde het van de Duitsers. Niet alleen op het toneel en achter, maar ook in de zaal. Bij ons kwam er nooit één. Nooit, want die dachten dat verstaan we toch niet. En als er soms eens Duitse militairen kwamen dan zei men bij de kassa: Kein Tanz, kein Mädel, kein Musik. Dan waren ze meteen weg." (Een leven lang, 17 februari 1994)

Naast de speelbeurten in het eigen Centraal Theater in de Amsterdamse Amstelstraat, reist het gezelschap aanvankelijk nog door het land. Maar vanaf 1944 wordt de situatie op de wegen zo gevaarlijk dat ze alleen nog te zien zijn in de hoofdstad. Vanwege het verbod om na spertijd op straat te komen, worden in dat jaar alleen matinees in het weekend gegeven. Het groeiende risico dat jonge mannen in het publiek en in de spelersgroep opgepakt worden bij een razzia doet de leden van het Centraal Tooneel op nieuwjaarsdag 1945 besluiten te stoppen met optreden.

V.l.n.r.: Ko van Dijk, Mary Dresselhuys, Joan Remmelts, Cees Laseur en Rie Gilhuys in De Troubadour van Loosdrecht, Centraal Tooneel 1943. Foto: N.V. Centraal Nederlandsch Fotopersbureau. Collectie TIN.