Louis Bouwmeester: Volgens anderen

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Louis Bouwmeester als Herodes. Foto: Frits Geveke. Collectie TIN.

Eenlevenlangtheater Louis Bouwmeester:


Volgens anderen

Velen uit de omgeving van Louis Bouwmeester zijn in de loop der tijd door journalisten gevraagd naar hun visie op Bouwmeesters carrière, werkwijze en karakter, meestal ter gelegenheid van één van Bouwmeesters' jubilea. Zijn lievelingsdochter Wiesje schreef een boek met herinneringen aan haar vader. Haar blik en die van zijn collega's bieden vaak een net iets andere invalshoek. Hieronder vindt u enkele veelzeggende citaten.

Portret van Louis Bouwmeester sr. op de fiets 369614.jpg

Links: Louis Bouwmeester op de fiets, 1895. Fotograaf onbekend. Collectie TIN.

Portret van Louis Bouwmeester sr. en zijn dochter Wiesje Bouwmeester 369610.jpg Portret van Lily Bouwmeester en Louis Bouwmeester sr. 369596.jpg

Met dochter Wiesje Bouwmeester (geboren 1909). Resp. Fotograaf onbekend, Foto Jacob Merkelbach. Collectie TIN.

Volgens dochter Wiesje Bouwmeester

Na diverse meningsverschillen met Wiesjes moeder, Marie Braakensiek, was overeengekomen dat Louis Bouwmeester in zijn eentje de zorg voor zijn jongste dochter Wiesje op zich nam. Hij was op een week na 67 jaar toen Wiesje in 1909 geboren werd.

"Waar je een uitgesproken hekel aan had, was aan een interview. Niet met de mensen die verstand hadden van het vak, dat vond je niet naar; maar wanneer er een schichtige particulier van een of ander blad op je werd losgelaten, werd je kribbig. Jij, die zoveel geduld had met alles en iedereen, je kon het niet opbrengen en je gaf de meest waanzinnige antwoorden, maar je vergat dat ze de volgende dag in dat blad stonden!"

Bron: De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester, Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958)

Volgens dochter Wiesje Bouwmeester

Na diverse meningsverschillen met Wiesjes moeder, Marie Braakensiek, was overeengekomen dat Louis Bouwmeester in zijn eentje de zorg voor zijn jongste dochter Wiesje op zich nam. Hij was op een week na 67 jaar toen Wiesje in 1909 geboren werd.

"Gezichten en namen kon je niet onthouden. Je vond het naar en je deed ook echt je best, maar je kon het eenvoudig niet. Soms zat je uren op een terras met een mijnheer te lachen en te praten over allerlei onderwerpen en als hij dan wegging keek je mij aan en dan zei je: "Al sla je me dood, ik weet niet wie het is."

bron: De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester, Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958)

Volgens dochter Wiesje Bouwmeester

Na diverse meningsverschillen met Wiesjes moeder, Marie Braakensiek, was overeengekomen dat Louis Bouwmeester in zijn eentje de zorg voor zijn jongste dochter Wiesje op zich nam. Hij was op een week na 67 jaar toen Wiesje in 1909 geboren werd.

"Je had er ook een hekel aan om een rol te spelen waar je te oud voor was en dat was juist zo wonderlijk, want het woord 'oud' kwam in je privé leven niet voor, maar als toneelspeler hield je er rekening mee. Weet je nog het eerste bedrijf van Voerman Henschel? Hoe oud moest je daarin zijn? Ik geloof 45 jaar en je moest het nog zeggen ook. Nee, dat eerste bedrijf zat je, toen ik het met je meemaakte, niet lekker. Je raffelde het wel eens af; je was bang, Vader, dat het publiek zou zeggen: "Daar is hij te oud voor". Ja, Vader in een onbewaakt ogenblik bekende je mij, dat je daar angst voor had, maar toen ik zei: "Waarom speel je het dan, als je er te oud voor bent?" kreeg ik de wind van voren. "De duivel is oud," gromde je. "Laat ik uit jouw mond nooit meer horen dat ik te oud ben, dat maak ik alleen uit."

bron: De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester, Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958)

Volgens dochter Wiesje Bouwmeester

Na diverse meningsverschillen met Wiesjes moeder, Marie Braakensiek, was overeengekomen dat Louis Bouwmeester in zijn eentje de zorg voor zijn jongste dochter Wiesje op zich nam. Hij was op een week na 67 jaar toen Wiesje in 1909 geboren werd.

"We gingen 's zomers altijd twee maanden naar Zandvoort. Je huurde een huis en een verhuiswagen, want wat jij allemaal meenam, was niet gewoon. Onze keukenuitrusting was wel één van de voornaamste dingen, want je wilde niet in vreemde pannen koken; alle bedden moesten mee vanwege de nachtrust en minstens twee petroleumkachels, voor als het kil zou zijn. De eerste dag als de zon scheen, kwam je hagelwit in het nieuw het strand op en je ging in je badstoel zitten. Dit hield je wel ongeveer een week vol, hè Vader? Maar dan begon het: "Nou, ik heb het alweer gezien ... weer diezelfde golf ... die golven lijken allemaal op elkaar ... ik ga even een boodschap doen." Waar ging je dan naartoe Vader? Niet naar het dorp, nee, gauw naar de trein, naar Amsterdam, een taxi aan het station, gelukkig, je was weer thuis ... heerlijk op het terras van Americain!"

bron: De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester, Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958)

Volgens dochter Wiesje Bouwmeester

Na diverse meningsverschillen met Wiesjes moeder, Marie Braakensiek, was overeengekomen dat Louis Bouwmeester in zijn eentje de zorg voor zijn jongste dochter Wiesje op zich nam. Hij was op een week na 67 jaar toen Wiesje in 1909 geboren werd.

"Je was bang in het donker, dat ontdekte ik ineens. Als je 's avonds naar boven moest om iets van de slaapkamer te halen en je zag geen licht branden, begon je onder aan de trap te zingen: "Tralala, daar kom ik aan!" Dan hoorde ik je op de trap mopperen over die misplaatste zuinigheid om het licht op de gangen aan te draaien, afgewisseld met "Tralala, daar kom ik aan." Ik vroeg je, waarom je dat deed. Je nam mij op je schoot en vertelde mij dat er op je bed een man met een zeis zat te wachten, maar die man was bang voor licht. Alleen in het donker kon hij jou maar kwaad doen. Ik vroeg je, of hij mij ook een klap zou geven in het donker, maar toen zei je dat ik daar nog veel te jong voor was. Later begreep ik pas, wat je bedoelde en toen begreep ik ook waarom er altijd lichten moesten branden in huis en waarom je nooit je lampje boven je bed uitdeed."

bron: De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester, Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958)

Volgens dochter Wiesje Bouwmeester

Na diverse meningsverschillen met Wiesjes moeder, Marie Braakensiek, was overeengekomen dat Louis Bouwmeester in zijn eentje de zorg voor zijn jongste dochter Wiesje op zich nam. Hij was op een week na 67 jaar toen Wiesje in 1909 geboren werd.

"In de derde Helmerstraat 45 sliep ik bij jou op de kamer en onze bedden stonden schuin tegenover elkaar, dan konden we elkaar nooit hinderen met licht, als de een langer wilde blijven lezen dan de ander. Van jouw hoofdeinde liep een staaldraad naar het mijne. Jij had het uitgevonden en je had het zelf aangelegd. Voor de zaterdagavonden was het, als je niet hoefde te spelen; dan gingen we vroeg naar bed met een heleboel snoep en detective-verhalen, jouw lievelingslectuur. Lord Lister, Nick Carter, Miss Enny Gold, waren geloof ik wel de voornaamste en als je er een uit had gelezen, schoof je hem over de draad naar mij toe. Ik hoefde dan alleen maar te vragen: "Hoeveel?" "Twee maar" zei je soms en dan klonk er een diepe teleurstelling in je stem. Twee maar, wilde zeggen: maar twee moorden! Zouden de mensen nu denken dat je bloeddorstig was? Als je in werkelijkheid één druppel bloed zag, werd je wit om je neus. Jij wilde waar voor je geld, dat was alles."

bron: De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester, Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958)

Volgens dochter Wiesje Bouwmeester

Na diverse meningsverschillen met Wiesjes moeder, Marie Braakensiek, was overeengekomen dat Louis Bouwmeester in zijn eentje de zorg voor zijn jongste dochter Wiesje op zich nam. Hij was op een week na 67 jaar toen Wiesje in 1909 geboren werd.

"Wat zal ik ze gaan vertellen, Vader? Dat je de liefste man was van de wereld, dat je heerlijk kon koken, dat je huiselijk was, dat je pedagogisch nogal vreemd kon doen, dat je een beetje ijdel was, ja, eerlijk, je wilde het nooit bekennen, maar je was het wel. Ik herinner mij nog heel goed dat je, wanneer je een lintje van de Koningin kreeg, altijd net deed of het je niets kon schelen, maar ze hingen allemaal keurig ingelijst aan de wand in de huiskamer. Je mopperde altijd als je ergens officieel naar toe moest. 'Ik lijk wel een kerstboom,' zei je dan, maar ik wist, dat je het heerlijk vond."

bron: De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester, Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958)

Volgens M.B. Mendes da Costa

Toneelkenner en hoogleraar klassieke talen M.B. Mendes da Costa (1851-1938) regisseerde Louis Bouwmeester in 1896 in Oedipus van Sophocles. Ondanks de nodige meningsverschillen had hij veel bewondering voor Bouwmeesters kunnen.

"Bij de instudering heb ik meer dan eens tegen mijn zin Bouwmeester toegegeven wat hij wenste, terwijl mij nu bij de voorstelling is gebleken dat niet ik gelijk had, maar hij. Ik weet niet wat ik het meest in Bouwmeester moet bewonderen: het toveren met zijn stem, waarin hij ondanks het eigenaardige timbre zo oneindig veel verscheidenheid weet te brengen, of de soberheid van zijn gebaren, of de grote gratie in zijn standen gelegd. Nog meer dan die lichamelijke eigenschappen heeft mij getroffen zijn verbazende genialiteit die hem in staat stelde zo spoedig en zo juist te voelen wat ik wilde en daarin, zonder verdere aanwijzingen van mijn kant, zich zó in te werken en zó op te gaan."

Bron: Benedictus homini homo. Liber Amicorum voor Dr. J.Z. Baruch (1987).

Volgens Cor van der Lugt Melsert

Acteur en toneelleider Cor van der Lugt Melsert (1882-1969) speelde nooit samen met Louis Bouwmeester, maar heeft hem wel vaak zien spelen. In 1942 zei hij over hem:

"Hij was het tooneelgenie zooals Nederland in geen jaren bezeten heeft, noch bezitten zal. Hij gaf geen lessen, hij experimenteerde niet, schreef geen verhandelingen over de kunst van het tooneelspelen, hij vroeg niet naar groote monteeringen, want als hij "en scène" was, dan stond daar een m e n s c h, die met zijn helblauwe oogen, een enkel gebaar, een enkelen blik, het publiek electriseerde, dat vergat dat er nog coulissen en een tooneelstuk was. Dat Nederland hèm niet vergete!"

Bron: Louis Bouwmeester. Herinneringen aan een groot Nederlander. samengebracht door Cor Dommelshuizen jr. (Hoorn 1942).

Volgens M.B. Mendes da Costa

Toneelkenner en hoogleraar klassieke talen M.B. Mendes da Costa (1851-1938) regisseerde Louis Bouwmeester in 1896 in Oedipus van Sophocles. Ondanks de nodige meningsverschillen had hij veel bewondering voor Bouwmeesters acteren. Maar hij kende ook de grenzen van Bouwmeesters kunnen:

"Bouwmeester kan veel, heel veel, bijkans alles wat hij wil, maar rollen als Hamlet liggen, en lagen ook toen, geheel buiten zijn bereik, én door zijn physiek, én door zijn stem, én door zijn temperament, én doordat hij er niet de man naar is de vele psychologische raadselen van deze figuur op te lossen en daaraan zijn opvatting te adapteren."

Bouwmeester speelde Hamlet echter wel, in 1882, en Mendes da Costa omschrijft deze vertolking als volgt:

"'Telkens kwam er een moment, waarin de grote, de ware artist zich losrukte uit het hem knellende keurslijf, en des te sterker bleek het volgende ogenblik zijn onmacht om te doen wat mogelijk was. Met een in hoofdzaak filosoferende held kan Bouwmeester zich niet vereenzelvigen."

Bron: De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie van Simon Koster (Assen 1973).

Volgens Cor Hermus

Terugblikkend beschreef acteur en toneelleider Cor Hermus (1889-1953) de toneelpersoonlijkheid van Louis Bouwmeester in 1942 als volgt:

"Een avond van Bouwmeester schonk den toeschouwer niet alleen een schoone verbijstering om zijn prachtig spelen, om de diepte van zijn sentiment, het weidsche van zijn fantasie, den menschelijken klank van zijn woordelijke stem en de kracht van zijn nobele en tegelijk drastische plastiek, het was meer: het betekende een innerlijke bevrijding en een diep-verrukt zijn om het leven zelf."

Bron: Louis Bouwmeester. Herinneringen aan een groot Nederlander. samengebracht door Cor Dommelshuizen jr. (Hoorn 1942).


In 1943 vulde hij dit nog aan met de onderstaande complimenten:

"Ik heb meermalen horen beweren, speciaal door jongeren die hem nooit gezien hebben, dat zijn spel vandaag-de-dag ongeveer de indruk zou maken van een verouderde film met legendarische reputatie. Bouwmeester ontsnapt volkomen aan deze disqualificatie, omdat zijn kunst g e n i a a l was. Tussen het spel der getalenteerden en het zijne lag een zeer grote ruimte. Zeker zou er disharmonie bestaan tussen hem en zijn omgeving, wanneer wij hem konden zien optreden in een willekeurig 'modern' ensemble. Zijn kunst was koninklijk. Hij zou te midden van ons detoneren; beter: wij zouden detoneren tegenover hem, omdat zijn spel g r o o t h e i d bezat, een grootheid waar het toneel en het toneelpubliek aan ontwend zijn geraakt. Hij was, mèt zijn zuster, de laatste der zeer groten. De toneelleider van morgen zal dienen terug te grijpen naar zijn verschijning. Zeker niet om te geraken tot een nabootsing van zijn speelstijl, maar omdat aan Bouwmeesters voorbeeld de levende waarden van het toneel zo zuiver en waarachtig te leren zijn."

Bron: De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie van Simon Koster (Assen 1973).

Volgens Annelèn

Annelèn (pseudoniem voor de twee Amsterdamse schrijfsters Anna Zuikerberg en Hélène van Meekren die Bouwmeester goed hebben gekend) beschreef Louis Bouwmeester (in vergelijking met zijn halfbroer en tevens toneelspeler Louis Moor) als volgt:

"Bouwmeester enkel vitaliteit, gebronsde levenskracht en spontaniteit, (...) met een sonore stem van donkere metaalklank, (...) breed, joviaal, met de handdruk van een scheepskapitein (...). Bouwmeester sloeg de weitas over de schouder en ging jagen in de Peel. Bouwmeester stond aan het braadspit en bakte bruine coteletten. Bouwmeester las Nick Carter en Buffalo Bill en daar tussendoor werkte hij als een paard, bracht geweldige rollen op en verbaasde heel Nederland met zijn creaties."

Bron: De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie van Simon Koster (Assen 1973).